1. Vampyr et Saefínn
Op een nacht, zes jaar geleden, had Niclas het meisje voor het eerst gezien. Ze werd openbaar verkocht in een drankgelegenheid langsheen de oevers van de Barada rivier. De ogen van het meisje waren groen als gras en haar vader had hem verteld dat hun familie in Zahlah leefde, een klein gehucht, ergens ten westen van Damascus. Hij vertelde dat het meisje niet meer had gesproken sinds de dood van haar moeder en dat ze bezeten was van een kwade geest.
Niclas las geen kwaad in haar gedachten, maar wel een verwrongen wereld van pijn en duisternis. Er zou oneindig veel liefde en toewijding voor nodig zijn om al die pijn in goede banen te leiden, maar hij geloofde dat het de moeite zou lonen. Ze had alles in zich om tot een volmaakte Saefínn uit te groeien en hij kocht het meisje met de groene ogen voor twintig gouden munten, genoeg om haar vader en zijn nieuwe gezin een decennium lang van eten, drinken en kleding te voorzien. En die nacht gaf hij haar een nieuwe slavennaam, voortaan zou ze Astaroth heten.
Zes jaar later was zijn slavin een volwassen vrouw van tweeëntwintig. Zoals altijd wanneer ze samen door de nacht reisden, liep ze voor Niclas uit, zodat hij haar rugdekking kon geven als dat nodig mocht zijn. Ze stapten stevig door en hij staarde goedkeurend naar haar lange gespierde lichaam. De maan vormde een scherpe sikkel aan het firmament en gaf maar weinig licht, maar zijn ogen kenden geen duisternis. Het waren de ogen van een wezen dat ‘s nachts leefde en niet anders gewend was.
Astaroth droeg korte nauwsluitende laarzen die tot halverwege haar stevige bruine kuiten reikten. Rond haar middel en tussen haar dijen zat een smalle subligaculum gespannen, een leren lendendoek die haar geslacht verhulde, maar haar forse billen en brede heupen bloot liet. Haar kleine, maar stevige borsten waren op een uitdagende manier opgebonden in een bruinleren mamillare of borstlap. Dat was het enige wat Niclas Ardan haar toestond van kleding. Rond haar schouder hing een grote reistas met hun spullen. Op haar rug prijkte een tatoeage ter grootte van een mannenhand die twee evenwijdige cirkels voorstelde. Tussen beide cirkels stond haar naam getatoeëerd en binnenin de middelste cirkel bevond zich een ingewikkelde afbeelding van een pentagram met nog meer lijnen en kleine cirkeltjes. Niclas had Astaroth zes jaar lang opgeleid en afgericht. Sinds vier jaar was ze een volwaardige Saefínn en ze deelde de meeste van zijn duistere geheimen. Ze kende zijn ziel en de kracht van zijn bloed. Zo was Astaroth geworden tot wat ze nu was. Zijn meest waardevolle bezit.
“Is dat Damascus, Meester?”
Niclas keek in de richting van haar uitgestoken hand. Koepels van tempels en gebouwen glinsterden in het schaarse maanlicht.
“Ja,” antwoordde hij, en terwijl ze langzaam verder stapten, vertelde hij Astaroth over de stad die als hét machtscentrum van Syria gold. Damascus was gegrondvest op handel, en de handel bloeide. Cederhout, verfijnd glaswerk en verfstoffen waren de belangrijkste troeven van de streek. Niclas sprak met respect over de manschappen van het zesde legioen, het Legio VI Ferrata, en zei dat dit hier in Damascus was gelegerd. De Romeinen waren een geschenk voor de stad geweest, legde hij uit, want het waren niet alleen veroveraars, maar ook geweldige bouwers. Ze waren Damascus aan het omvormen tot een echte metropool. Ze bouwden een nieuwe universiteit, een circus, openbare gebouwen, graanschuren en honderden privé baden. Er was een nieuw aquaduct dat het water uit de bronnen naar de reservoirs in de stad voerde en ze hadden een degelijke riolering laten aanleggen. Tot slot vertelde hij Astaroth over de tempels. Dat waren er twaalf in totaal, inclusief de tempel waartoe hij zelf behoorde.
Een uur later werden ze tegengehouden bij de stadspoort. De twee Romeinen die buiten op wacht stonden, wierpen steelse blikken op Astaroths borsten. Ze keken met nieuwsgierige ogen naar haar opvallend lange en harde tepels die door het zachte leder heen prikten, en naar de strak zittende riemen rond de hals en polsen van de slavin. De brede zwarte banden waren versierd met zilveren symbolen, cijfers en letters in een taal die de legionairs niet konden thuisbrengen. Pas nadat ze de vrouw uitgebreid hadden bekeken, richtten ze hun aandacht op haar eigenaar. De oudste van de twee legionairs gaf Niclas een teken om dichterbij te komen.
“Spreek je onze taal?”
Niclas knikte bevestigend.
“Wie ben je en wat zit er in die tas?”
“Mijn naam is Niclas Ardan,” zei hij kalm. Hij sprak vloeiend Latijn en wees met zijn kin naar Astaroth. “In die tas zitten onze reisbenodigdheden.”
De Romein kreeg de reistas van Astaroth aangereikt en er verscheen een verbaasde uitdrukking op zijn gezicht, want er zat enkel een dikke wollen reismantel in. De geur die uit die mantel opsteeg, liet hem duizelen en maakte dat hij zich enkele tellen volkomen versuft voelde. Hij haalde een paar keer diep adem, kwam opnieuw voor Niclas staan en begon de reiziger van top tot teen op te nemen. Hij schatte Niclas’ leeftijd op een jaar of dertig en staarde naar het knappe, maar bleke gezicht van de man. Hij droeg zijn lange zwarte haren los en zijn ogen waren lichtblauw. Zijn neus was lichtjes gebogen, een echte Romeinse neus, en hij had een zinnelijke mond. Zijn kleding verraadde zijn afkomst, want hij droeg een soldatenbroek van de Cilicische ruiterij boven zijn dunne zwarte laarzen en een wijd openhangend zwart wapenhemd, maar er hingen geen wapens aan zijn gordel.
“Het is gevaarlijk om ongewapend te reizen, Ciliciër,” zei de legionair. “En zeker ‘s nachts. Of je nu zonder bezittingen reist of niet, de Syrische en Parthische bandieten die deze streken onveilig maken, zouden al tevreden geweest zijn met je kleren of met dat halfnaakte slavinnetje daar.”
Niclas keek naar Astaroth en ze wisselden een blik van verstandhouding uit.
“Ik ben geen Ciliciër. En wij kunnen voor onszelf zorgen,” zei hij lijzig, terwijl hij een rol papyrus uit zijn hemd haalde en die aan de Romein overhandigde. Niclas vond dat dit oponthoud lang genoeg geduurd had. “Lees dit en laat ons door, legionair. Cassius verwacht ons.”
Tien seconden later keek de soldaat op van de marsorder van de legatus van het Legio VI Ferrata en gaapte Niclas nieuwsgierig aan.
“Mijn excuses, heer. Waarom zei u niet direct dat u een van de onzen was? Of dat generaal Longinus u verwachtte? Volg mij, ik zal u onmiddellijk naar het consulaat brengen.”
De proconsul van Syria en generaal van het zesde legioen Cassius Longinus ontving Niclas en Astaroth in zijn slaapkamer. Hij was al naar bed gegaan, maar niet om te slapen en ook niet alleen, want in zijn bed lag een naakte welgeschapen slavin die de twee vreemde gasten van haar eigenaar nieuwsgierig aangaapte. Het zwarte vachtje tussen haar dijen en haar geslacht glansde van het vocht. Haar dikke donkerbruine tepels priemden hard en groot naar voren. Cassius zag waar Niclas naar keek en lachte. Hij omhelsde Niclas als een oude vriend en wierp een snelle zijdelingse blik op Astaroth.
“Je zwijgzame meisje is een flinke vrouw geworden, kameraad.” Hij grinnikte. “Wat is er met die andere gebeurd? Die van in Alexandria?”
Er verscheen een geheimzinnige uitdrukking op het bleke gezicht van Niclas Ardan.
“Ze leidt er nu een tempel gewijd aan Venus,” antwoordde hij. “Al twintig jaar doet ze dat. Ze wilde in Egypte blijven, Cassius. Maar we leven in het heden, dus waarom spreken over dingen van twee decennia geleden?”
Cassius vloekte en lachte tegelijkertijd.
“Het is niet eerlijk, verdomme! Jij ziet er geen dag ouder uit dan twintig jaar geleden, Niclas, en ik word oud en grijs. Hoe doe je dat toch? Wat is het geheim van die eeuwige jeugd?”
“Je wordt niet oud en grijs, Cassius,” reageerde Niclas. “Je wordt alleen maar rijker, machtiger en zwaarder. Nu ben je al proconsul van een hele provincie. En wat mijn geheimen betreft, die zijn van mij.”
Cassius Longinus knikte.
“Ja, ik heb dingen gezien die niemand zou geloven. Je bent een geest, Niclas. Een spook. En daarom heb ik je gevraagd om naar Damascus te komen, want ik heb een spook nodig om Surenas uit te schakelen. Die Parthische duivel maakt mijn leven tot een hel.”
“We zullen doen wat we kunnen,” beloofde Niclas.
“We?”
“Astaroth en ikzelf,” verduidelijkte hij. “Dat is de andere reden waarom ik hier ben. Ik wil de Heilige Vrouw toestemming vragen om Astaroth in te wijden. Vannacht. Astaroth is anders dan mijn vorige slavinnen.”
Cassius hield zijn hoofd schuin.
“O? Dus je blijft niet logeren?”
“Nee, ik hoop dat jij je niet beledigd voelt?” Niclas wierp een blik op het geile meisje dat wijdbeens op het bed van de proconsul lag te wachten. Ze speelde met haar borsten, terwijl ze op haar meester wachtte. “En ik zie dat ik je stoor, Cassius. Sommige dingen doet een man liever alleen.”
Ze droeg witte zijde en gouden juwelen toen ze hen ontving. Niet veel mensen wisten hoe de Heilige Vrouw in werkelijkheid heette. Niclas Ardan wist dat wel en hij begroette haar met een kus op de mond. Dit familiaire en liefdevolle gebaar maakte dat Astaroth de vrouw extra argwanend opnam. Ze voelde een steek jaloezie in haar borst, maar liet niets blijken van haar gevoelens.
“Lilith,” hoorde ze haar Meester opgewekt zeggen.
“Hah! Niclas Ardan van de Volsci,” antwoordde ze. “Mijn favoriete kind. Wat brengt jou naar de tempel van Damascus, mijn zoon?”
“Mijn slavin,” antwoordde hij, en hij wenkte Astaroth om dichterbij te komen. Die kwam gehoorzaam naast hem staan. Ze zag de ogen van de Heilige Vrouw elk plekje van haar lichaam bekijken.
“Je hebt haar Astaroth genoemd? Dan moet de slavin een Saefínn zijn… Mijn gelukwensen, Niclas! Dan hebben jullie ongetwijfeld een lange moeilijke weg afgelegd samen. Het vraagt veel geduld en toewijding om een pijnslavin op te leiden. Ik veronderstel dat je haar graag wilt inwijden?”
Niclas knikte.
“Ik had liever dat we het samen deden, Lilith. Jouw bloed is zo veel sterker dan dat van mij, en deze vrouw is het waard. Astaroth is anders.”
Lilith wierp een liefdevolle blik op Niclas en Astaroth.
“Een Saefínn,” fluisterde ze verheugd. “Je bent een van de gelukkigen, Niclas, dus wees extra voorzichtig met de anderen. Ze zullen je er om benijden, misschien zelfs proberen om haar van je te stelen. Alleen een Saefínn is in staat om te genieten van de pijn die met het drinken gepaard gaat. Een normaal mens wordt halfgek of verliest het bewustzijn.”
“Astaroth is een Godsgeschenk,” beaamde hij, terwijl hij zachtjes over het zachte vlees van haar billen aaide. “Ze zou nooit een andere Meester dienen.”
“Je houdt van haar?”
Geen antwoord.
“Niclas?”
“Misschien,” zei hij nadenkend. “Ik weet het niet.”
Lilith glimlachte veelzeggend.
“Goed dan. Je mag haar straks naar het Heiligdom van Erycina brengen. En ik zie dat het vooruitzicht op een inwijding je opwindt, mijn lieve Niclas.” Ze gebaarde naar links. “Aan het einde van die gang vind je het gastenverblijf. Misschien is het beter om haar eerst wat voor te bereiden en onder jullie beiden een ritueel te voltooien?”
Niclas knikte instemmend, zei dat hij dat een goed idee vond en nam afscheid van zijn maakster. Ze verdween met het geluid van ruisende zijde en rinkelende juwelen door de tempelgang en liet hen alleen in de ontvangsthal. Lilith had gelijk gehad toen ze gezegd had dat hij opgewonden was. Ze moest het gevoeld hebben, want hij geloofde niet dat ze zijn erectie had kunnen zien onder de wijde donkere soldatenbroek die hij onder zijn wapenhemd droeg. Toch verbaasde haar opmerkzaamheid Niclas niet, per slot van rekening deelden ze hun bloed en hun verleden.
Astaroth keek met grote ogen om zich heen, terwijl ze Niclas voorging en door de lange tempelgang liep. Zoiets als de tempel van Damascus had ze nog nooit gezien. De gangen, muurnissen en zalen waren groot en rijkelijk aangekleed met tapijten en zware gordijnen. Hier en daar waren de muren met fresco’s beschilderd. Overal brandden toortsen en dat moest ook overdag het geval zijn, dacht ze, want er was geen enkel venster of dakraam langs waar er daglicht tot de ruimten zou kunnen doordringen. Ze was nieuwsgierig naar de Heilige Vrouw en keek Niclas vragend aan.
“Die vrouw noemde u haar kind, Meester, maar ze kan niet veel ouder dan dertig zijn? Jullie hebben dezelfde huid en dezelfde ogen. Is zij een onsterfelijke zoals uzelf?”
Niclas Ardan schraapte zijn keel.
“Ja, dat is ze. Lilith heeft me gemaakt tot wat ik ben,” verklaarde hij. “Voor ik haar ontmoette, was ik een krijger bij een van de Volsci stammen uit het noorden. Meer dan twee eeuwen geleden was dat. Nog voor de Germanen en de Galliërs in onze bossen kwamen wonen. Lilith vond me toen ik stervende was en iedereen de hoop had opgegeven. Je weet dat de mensen graag Goden aanbidden, toch? Wel, Lilith is zoiets als een Godin. Ik geloofde in haar en schonk haar mijn hart. In ruil schonk zij me de gave van haar eigen onsterfelijkheid.”
“Uw hart, Meester? Dus u werd verliefd op haar?”
Niclas schudde zijn hoofd.
“Nee, ik bedoelde dat letterlijk.”
Het rijkelijk opgesmukte gastenverblijf bevond zich precies daar waar Lilith gezegd had. Het was er aangenaam warm en de hele kamer rook naar munt en frisse bloemen. Niclas liet Astaroth voorgaan en sloot de deur achter hen.
“Je mag met het ritueel beginnen, Astaroth.” Zijn stem klonk dieper dan anders en zijn ogen schitterden in het oranje schijnsel van de toortsen. “Hier bij mij, dicht genoeg om je te kunnen aanraken.”
Astaroth knikte en begon aan het ritueel van hun samenzijn. Ze kwam naar voren en keek haar Meester recht aan. Haar groene ogen weerspiegelden haar complete overgave aan de man die zich op een van de gestoffeerde zitbanken had laten zakken en indringend naar haar staarde. Eerst gespte ze de zwartleren riem rond haar hals los en daarna de twee brede polsbanden. De huid onder die riemen was bleker dan de rest van haar lichaam en vertoonde talloze kleine wondjes. Sommige waren nog zo vers dat ze bloedden, andere waren al oud. Ze huiverde toen Niclas een lok van haar dikke zwarte haar opzij schoof en haar hals teder aanraakte.
“Vandaag drinken we allebei, Astaroth,” fluisterde hij. “Ik ben je voogd en beschermer geweest, je leraar, je minnaar en je Meester, maar straks na de inwijding zullen we volkomen één zijn met elkaar. En met de Godin.”
Astaroth luisterde aandachtig, maar zonder het ritueel te onderbreken. Ze voelde haar geile opwinding toenemen en was bezig haar schaamlap los te knopen. Ze trok die uit en legde ze bij de rest van haar spulletjes. Ze droeg nu enkel nog haar laarzen en terwijl ze zich voorover boog om die uit te trekken, vroeg ze:
“Zal ik dan ook een onsterfelijke worden, Meester?”
“Nee.”
Hij gaf niet meer uitleg, dus Astaroth drong niet aan. Ze was volledig naakt en klaar voor de rest van het ritueel. Ze knielde voor hem neer, op een armlengte afstand en met haar billen op haar hielen. Vervolgens spreidde ze haar dijen een weinig uit elkaar.
“Goed zo, Meester?”
Niclas bewoog zich naar voren. De zitbank kraakte onder zijn gewicht en hij wierp een trage taxerende blik op het donkere plekje tussen Astaroths benen. Een dik vachtje van gitzwart schaamhaar vormde een volmaakt driehoekje boven haar vagina. Ze was opgewonden, want de binnenste plooitjes waren al aan het zwellen en puilden rozerood naar buiten.
“Prachtig,” zei hij. “Je bent mooi, Astaroth. Zorg dat ik alles goed kan zien.”
Glunderend van trots bevochtigde ze twee vingers van haar rechterhand door die in haar zinnelijke mond te steken. Haar linkerarm gebruikte ze om zich in evenwicht te houden, maar de rechtse gleed omlaag, tussen haar benen en op haar schaamlippen. Ze liefkoosde haar clitoris en het duurde niet lang voor die opzwol en natglimmend tevoorschijn kwam. Ze concentreerde zich en keek naar haar eigen strelingen.
“Kom hier,” hoorde ze haar Meester zeggen. Toen ze opkeek, zag ze dat Niclas ook naakt was en haar oog viel meteen op zijn erectie. Ze staarde naar zijn grote krachtige lichaam, ijskoud, zo blank als sneeuw en onverwoestbaar. Rechte schouders en een brede, licht behaarde borst met daaronder een smal middel en lange gespierde dijen. Ze wist dat hij haar wilde bezitten. Astaroth voelde zijn lust en zijn hunkering naar haar warme bloed. Ze wachtte op zijn teken, richtte zich op en kwam naar voren. Het genot dat ze ervoer toen ze zich op zijn schoot liet zakken, was als een blikseminslag en ze voelde een golf van warmte voor haar Meester. Zijn harde penis verankerde zich diep in haar binnenste. Dat was het moment waarop ze haar hoofd op zijn rechterschouder legde en hem haar hals aanbood.
De pijn was verschrikkelijk. Anderen zouden het bewustzijn verliezen bij zulk een hevige pijn, maar Astaroth was getraind om de ergste pijnen te verdragen. Ze omarmde de pijn en liet die samensmelten met het intense genot van haar orgasme. Haar Meester dronk niet veel en zijn helende tong likte de wondjes meteen dicht en stelpte het bloeden. Hij dronk nooit meer dan één keer per week en soms sloeg hij een week over. De pijn was al aan het wegebben, Astaroths genotgevoel werd er door versterkt en ze bereikte een tweede seksueel hoogtepunt. Hij zoog aan haar tepels, liefkoosde ze met zijn natte tong. Zoals altijd veroorzaakte elke aanraking van Niclas een tintelend en euforisch gevoel dat haar hele wezen overweldigde, maar vandaag was toch nog net iets anders. Ze had zich nog nooit gelukkig gevoeld als nu. Niclas had het daarnet niet in zoveel woorden gezegd, maar ze had het begrepen. Hij hield van haar.
Ook Niclas genoot intens van het warme lichaam op zijn schoot. Hij greep Astaroths forse billen stevig beet en kneep er in. Ze reageerde onmiddellijk. Haar heupen bewogen naar voren en naar achteren, van links naar rechts en zo dreef ze hem langzaam maar zeker naar zijn hoogtepunt.
“Mmmh… Astaroth.” Hij kreunde haar naam en zijn kille adem streelde haar nek. “Mijn Astaroth.”
Ze antwoordde hem met een langgerekte zucht.
“O, Meester…”
Nadat ze zich van elkaar hadden losgemaakt, kleedde Niclas zich aan. Astaroth nam opnieuw positie in bij zijn voeten, waar ze geknield bleef zitten. Haar naakte lichaam glansde van het zweet, maar op de blanke huid van haar Meester was geen zweetdruppeltje te zien. Hij nam geen voedsel tot zich, hij sliep nooit en hij zweette zelfs niet onder de driedubbel gevoerde wollen mantel, waar hij zich onder verschool als ze overdag reisden. Zonlicht kon hij niet verdragen, hij kreeg grote blaren en zweren op zijn huid als de zon er op scheen. Astaroth had dat al een paar keer zien gebeuren en die verminkingen boden een afschuwelijke aanblik.
“Je mag opstaan en je schaamlap omgorden,” hoorde ze hem zeggen. “Als je klaar bent, gaan we naar het heiligdom van de tempel.”
Astaroth deed dit en even later liep ze alweer een halve meter voor hem uit, door de muffe gangen van het tempelcomplex. Niclas scheen het hier goed te kennen, dacht ze, want hij aarzelde geen moment op de lange weg naar het heiligdom.
Haar armen, nek en schouders deden pijn. Astaroth probeerde het ritme van haar ademhaling onder controle te houden, maar dat was niet gemakkelijk door de positie waarin men haar had vastgeketend. Ze stond op de tippen van haar tenen, haar buik werd uitgetrokken en haar ribben waren te zien onder de huid van haar zwoegende borst.
“We doen dit niet om je te kwellen, slavin,” hoorde ze Lilith vriendelijk zeggen, terwijl die de ketenen rond Astaroths armen en benen stevig aanspande. “Het is noodzakelijk. Je zou jezelf kunnen bezeren of zelfs doden tijdens de ceremonie van de inwijding.”
Astaroth knipperde met haar oogleden. Ze stond zwijgend met haar rug tegen een reusachtige marmeren zuil. Zware ijzeren kettingen hielden haar armen omhoog gestrekt en nog meer kettingen spanden rond haar lichaam. Bovenaan rond haar hoofd, onder haar borsten, rond haar buik en heupen, en kris kras over haar lange benen.
Niclas aaide teder over Astaroths wang.
“Maak je geen zorgen, mijn slavin zal het goed doen, Lilith,” zei hij. “Astaroth is opgeleid om de ergste pijnen te verdragen en zonder verpinken de dood in de ogen te kijken.”
Dit gezegd zijnde duwde Niclas een prop in haar mond. Hij vertelde Astaroth dat hij dit deed om te vermijden dat ze haar eigen tong zou afbijten.
“Je zult gedurende enkele minuten de controle over je lichaam verliezen,” legde hij uit, en hij schonk haar een bemoedigende blik. “Maar je zult je er niets van herinneren nadat je straks uit de trance ontwaakt. Het lijkt allemaal griezelig, maar het is zo voorbij.”
Nu ze niet meer kon praten, focuste Astaroth zich nog meer op haar andere zintuigen. Ze snoof de geuren van het heiligdom op, keek naar het gedeelte van de zaal dat zich voor haar bevond en luisterde aandachtig naar wat Lilith en haar Meester met elkaar bespraken.
“Het is een grote stevige meid, die slavin van jou,” zei Lilith, terwijl ze Astaroth van top tot teen opnam. “En ze ziet er sterk en fit uit ook.”
“Ze is volmaakt.”
“Ja, dat zal wel.” Lilith lachte hardop. “En zo meteen zal ze nog oneindig veel volmaakter zijn, mijn geile kind. Zeg eens, Niclas, werk je nog altijd voor Cassius?”
Niclas knikte.
“We hebben een nieuwe opdracht. Een gevaarlijke.”
“We?” Lilith gebaarde met haar hoofd naar Astaroth. “Doet zij mee, dan?”
“Ja.”
“Maar dat is een primeur, mijn beste Niclas! Jij die altijd zo graag alleen wilde werken. Dus daarom wil je haar inwijden?”
“Onder andere,” antwoordde hij geheimzinnig. “Maar ik heb ook een andere reden, een meer persoonlijke.”
Lilith glimlachte minzaam. “Ach zo…”
De inwijding begon. Astaroth zag hoe Lilith en haar Meester een lange holle naald in elkanders hals staken. Ze deden dat voorzichtig en verspilden geen druppel van hun waardevolle bloed. Het vloeide traag in de naald, leek in niets op menselijk of dierlijk bloed en was in het donkerste rood dat ze ooit gezien had. Vervolgens staken ze de beide naalden in de twee grote aders van haar onderbuik. Astaroth gaf geen krimp toen de scherpe punten eerst de huid en daarna het zachte vlees boven haar venusheuvel doorboorden. Het bloed van haar Meester en zijn maakster begon zich langzaam met haar eigen bloed te vermengen. Haar ogen vlogen wijd open ze had het gevoel dat haar lichaam in brand stond. Nog nooit in haar leven had ze zo veel pijn ineens te verwerken gekregen. Eerst begon ze te beven, over heel haar lijf, daarna trok er een rood waas voor haar ogen. Haar adem stokte, haar hoofd tolde en alles werd zwart.
De wereld voelde zacht en zweverig aan toen Astaroth ontwaakte. Ze lag uitgestrekt op het bed van het gastenverblijf van de tempel. Alle pijn was verdwenen, zelfs die in haar onderbuik, en Niclas lag naast haar te rusten. Zijn ogen openden zich op het moment dat ze naar zijn knappe gezicht keek.
“M… meester?”
Zijn ogen schitterden van trots.
“Ja?”
“Wat was dat, Meester? Ik dacht dat ik doodging. Wat gebeurde er met me?”
“Ons bloed vloeit nu door je aderen, Astaroth. Lilith en ik, wij zijn met jou verbonden. En met de hoeveelheid bloed die we je hebben toegediend, zal je voor altijd deel uitmaken van onze geesten. We kunnen nu via onze gedachten met elkaar communiceren. Bovendien heeft ons bloed een zuiverende werking.”
Ze fronste vragend.
“Een zuiverende werking? In welke zin, Meester?”
Hij stak zijn hand uit en aaide speels over haar borstjes. De tepels werden langer en kwamen langzaam overeind. Astaroth voelde het verschil onmiddellijk. Hij had haar erogene zones al zo vaak gepijnigd, dat haar tepels altijd een beetje pijnlijk aanvoelden wanneer ze seksueel geprikkeld werden, maar nu was dat helemaal niet het geval.
“Ze doen geen pijn meer!” Astaroth keek naar haar onderbuik en ja, ook de ingangswonden van de naalden waren al aan het helen. Ze geloofde haar ogen niet. “A… a… al mijn littekens zijn aan het verdwijnen,” zei ze stamelend.
Niclas knikte haar glimlachend toe.
“Dat is de zuiverende kracht waar ik je over vertelde. Het is ons bloed, Astaroth, één druppel is al genoeg om alle pijn en wonden uit een mensenleven te genezen. Je bloed vermengde zich met dat van ons en het werd opnieuw zo zuiver en puur als op de dag van je geboorte, maar het biedt je geen bescherming tegen wapens. Als je morgen gewond raakt, zal de wonde niet helen. Onze soort heerst over de natuur. Aarde, steen of hout kunnen ons niet deren, maar staal wordt door mensenhanden gesmeed.”
Astaroth luisterde aandachtig. Ze leek over iets na te denken, draaide zich om en toonde Niclas haar rug.
“En mijn tatoeage? Is mijn tatoeage ook weg, Meester?”
Hij legde zijn grote handen op haar schouders, draaide haar gezicht naar hem toe en schudde glimlachend zijn hoofd.
“Je tatoeage is in inkt er ze is er nog steeds. Bloed heelt enkel bloed,” antwoordde hij, alsof daar alles mee gezegd was.
Astaroth beet op haar onderlip.
“Kunt u me iets meer vertellen over onze opdracht, Meester?”
“Dat kan ik,” zei Niclas inschikkelijk. “Het gaat om een man. Hij heet Surenas en het is een Parthische generaal, een zeer bekwame ook. De Romeinen vrezen hem en zijn beruchte ruiterij. Het is onze taak van hem uit te schakelen.”
“Hem doden, Meester?”
“Nee, dat zou politiek gezien niet interessant zijn,” legde Niclas uit. Zijn hand streelde haar gestrekte buik. “Proconsul Longinus had iets anders in gedachten.”
Astaroths ademhaling versnelde toen ze zijn hand op haar schaamlap voelde. Hij aaide over haar venusheuvel en lager, tussen haar trillende benen.
“O!” Ze kreunde van genot. Haar hele onderlijf tintelde. Warm kleverig vocht vloeide uit de opening van haar geslacht en binnen enkele tellen voelde het zachte lapje leder dat over haar lipjes zat gespannen compleet doorweekt aan. Zo snel en hevig was ze nog nooit klaargekomen. Zou dat ook een gevolg van de inwijdingsceremonie zijn?
“Ja,” antwoordde Niclas kort. “Dat heb je goed geraden.”
Ze keek verschrikt op.
“M… maar… maar u leest mijn gedachten, Meester!”
“Onze geesten zijn verbonden, dat zei ik toch,” reageerde hij schamper. Hij gaf een kneepje in haar naar buiten puilende lipjes en voelde hoe dik en opgezwollen die waren. “Trek dat vod uit en spreid je benen. Spreid ze zo wijd je kunt.”
Dat was een bevel waar Astaroth met grote gretigheid gevolg aan gaf. Ze rukte het lendendoekje van haar middel en onthulde haar zwartbehaarde geslacht. Dikke troebele druppels welden op van tussen haar schaamlippen en gleden als trage tranen langsheen haar bilnaad op de linnen onderlakens. Haar natglimmende knopje was duidelijk zichtbaar en groter en gevoeliger dan ooit tevoren. Het lobbige rozerode vlees smachtte naar een aanraking, maar Astaroth wist wel beter dan Niclas om zoiets te vragen.
“Je hoeft het niet te vragen, dwaze slavin,” schertste hij. “Ik lees je gedachten, weet je nog?”
Haar onderlip trilde.
“O, Meester! Vergiffenis…”
“Je bent een ingewijde nu.” Hij lachte haar smeekbede weg, stak zijn hand uit en hield haar clitoris tussen duim en wijsvinger. “Het is een nieuwe tijd met nieuwe regels.”
Hij trok, aaide, wreef en kietelde. Niclas Ardan liefkoosde de meest gevoelige plekjes van zijn slavin en hij pijnigde die tegelijkertijd. Haar pijn en genot smolten samen tot één allesomvattend orgastisch geheel.
“Ah! O! M… Meesterrrrr! Oooow!” Ze kwam opnieuw klaar, kreunend en kronkelend onder zijn strelende vingers. Daarna voelde ze zijn gewicht op haar lichaam drukken. Ze zuchtte en kreunde van genot toen ze zijn lange harde lid diep in haar naar binnen voelde dringen. Hij stootte, soms zacht, soms beestachtig brutaal. Zo zalig had het nog nooit gevoeld en Astaroth was nochtans het één en ander gewend. Haar Meester had gelijk, zijn bloed had haar veranderd, het had haar sterker en beter gemaakt. Elke gewaarwording voelde anders, heerlijker en intenser. Dit was echt het begin van een nieuwe tijd.
2. De Surenas opdracht
Ze bevonden zich in Parthië, ongeveer twee mijlen ten zuiden van Ctesiphon, de hoofdstad van het rijk en de thuishaven van koning Orodes II en zijn hofhouding. Er was een maand verstreken sinds haar inwijding en Astaroth maakte zich gereed om zich door de schildwacht van generaal Surenas te laten overmeesteren. Haar Meester had haar zijn plan uitgelegd en ze was er vrij zeker van dat het zou lukken. Niclas zat naast haar en zijn ogen tuurden naar het kampvuur en naar de man die de wacht hield. Het was een zwoele, maar donkere nacht en het vuur diende om wilde beesten op afstand te houden en indringers af te schrikken.
“Ben je er klaar voor, Astaroth?”
“Ja, Meester.”
Hij keek haar liefdevol in de ogen en kuste haar op de mond.
“Speel je rol met overtuiging en wees voorzichtig,” fluisterde Niclas. “Zodra je ontdekt waar hij zijn documenten bewaart, kom ik je ophalen. Mocht hij besluiten om je te laten doden, dan haal ik je eerder op.”
Astaroth knikte. De zenuwen gierden door haar lijf.
“Ga nu,” hoorde ze hem zeggen, en Astaroth vertrok. Ze begon op een steelse manier langsheen de Parthische schildwacht te sluipen. Het was de bedoeling dat die haar ontdekte, dus ze lette niet op waar ze haar voeten zette. Even later kraakte er een droge twijg en een mannenstem schreeuwde: “Wie is daar?”
Stilte.
Astaroth verborg zich achter een boom en bleef er roerloos staan, turend in de richting van de stem. Ze hoorde zijn zware voetstappen en die kwamen steeds dichterbij. De schildwacht had haar gezien, kwam haar kant uit en bewoog zich heel behoedzaam. De punt van zijn kromzwaard was op haar gericht, maar hij tuurde speurend om zich heen, alsof hij verwachtte dat er zich nog anderen verscholen in het dichte woud. Pas toen hij zeker was dat de vrouw alleen reisde, richtte hij zijn blik op Astaroth. Omdat ze niet veel meer dan een schaamlap droeg, vermoedde hij met een ontsnapte slavin te maken te hebben.
“Wie ben je, vrouw?”
“Mijn naam is Astaroth, heer,” antwoordde ze in gebroken Parthisch. “Ik ben op weg naar Ctesiphon. Men heeft me gezegd dat de stad enkele mijlen naar het noorden ligt.”
“Je bent een vreemdelinge,” merkte hij op. Zijn ogen keken van haar gezicht naar haar borsten en dan opnieuw naar haar gezicht. “Waar kom je vandaan?”
“Ik ben een Syrische,” antwoordde Astaroth. “Wie bent u?”
De man snoof.
“Ik stel hier de vragen, meid. Jij bevindt je op de grond van mijn heer en je hebt hier niets te zoeken. En zoals jij er uitziet, vermoed ik dat je bij je meester bent weggelopen.”
Astaroth schudde haar hoofd.
“Ik ben geen slavin, heer.”
“O nee? Waarom sluip je dan ’s nachts zonder kleren door het woud, in plaats van via de gewone weg te reizen? Je liegt, vrouw.”
Er verscheen een smekende uitdrukking op Astaroths gezicht.
“Toe, heer, laat me gaan? Alstublieft? Ik doe niemand kwaad. Ik wil alleen maar naar Ctesiphon, dat is alles…”
De man reageerde precies zoals Niclas voorspeld had. Hij gaf niet toe aan Astaroths smeekbeden, maar greep haar bij de arm beet en nam haar mee naar Surenas’ kampement. Het was algemeen geweten dat de generaal hier graag en vaak op jacht ging. Hij bezat een enorme hoeveelheid grond, voor het grootste gedeelte cederwouden zoals dit. Tijdens zulke jachtpartijen liet hij zich door enkele van zijn beste lijfwachten vergezellen. Deze schildwacht was vast een van die mannen, dacht Astaroth, terwijl de sterke man haar tot bij de ingang van Surenas’ tent begeleidde. Daar bleef hij staan.
“Generaal?”
“Ja?” De tentflap werd opzij getrokken en Astaroth ving een blik op van de man waar het hen allemaal om te doen was. “Wat is er, Phreetes?”
Die verstevigde zijn greep rond Astaroths arm en trok de vrouw dichter naar hem toe.
“Deze vrouw sloop rond het kamp, generaal. Het is een Syrische en ze zegt dat ze Astaroth heet, maar ik geloof dat het een ontsnapte slavin is, al ontkent ze dat.”
Surenas bekeek de vrouw slechts vluchtig. Zijn ogen keken achtereenvolgens naar haar gezicht, borsten en benen.
“Natuurlijk is het een slavin. Ik zal de waarheid er wel uit krijgen, Phreetes. Laat haar hier en ga terug naar je post.”
De soldaat salueerde voor zijn generaal, draaide zich om en begon van hen weg te lopen. Fase twee van hun plan was ook gelukt, dacht Astaroth. Ze wist wat er nu zou komen en was er op voorbereid, maar vrolijk werd ze er niet van. Binnen in de reistent van de generaal keek ze om zich heen. De ruimte was gerieflijk en sober ingericht. Ze zag een bed, een paar kisten, een waskom, een po en een schrijftafel met een zitbankje. Surenas’ wapens hingen netjes op een rijtje aan een speciaal daarvoor vervaardigd rek.
“Wat is de naam van jouw meester?”
Astaroth kreeg een zurige smaak in haar mond. Ze sloeg haar blik niet neer, maar het kostte haar moeite om dat niet te doen, want de zwarte ogen van Surenas staarden haar recht aan. Hij had een lange gebogen neus en een korte baard met al wat grijs er in. De generaal was een man die het gewend was dat zijn bevelen onmiddellijk opgevolgd werden. Alles aan hem straalde macht en zelfzekerheid uit.
“Ik ben geen slavin,” antwoordde ze, op een eigenzinnige toon. “Ik wil alleen maar naar Ctesiphon.”
Surenas fronste. De vrouw loog. Ze droeg een slavenhalsband rond haar nek in vredesnaam! Dacht ze nu echt dat hij zo dom was?
“Ik vraag het je nog één keer.” Zijn stem klonk dreigend. “Bij wie ben je weggelopen? Hoe heet je meester?”
Astaroth deinsde achteruit. Ze hield haar armen beschermend voor zich uit, zodat de generaal de zilveren symbolen op haar zwartleren polsbanden kon zien.
“Laat me toch gaan, heer? Alstublieft? Ik wil alleen maar… Au! Ai!”
Surenas had haar bij haar haren gegrepen. Hij trok hard en ze verloor haar evenwicht. Toen ze op de grond lag, schopte hij haar. De punt van zijn laars boorde zich in Astaroths rug.
“Lieg niet tegen me, Syrische slet!”
“Ik lieg niet,” schreeuwde ze terug, maar haar stem beefde, want ze zag dat hij een soort van karwats in zijn hand hield.
Surenas volgde haar blik.
“Ja. Je krijgt van de zweep als je me niet vertelt wie je meester is.”
Astaroth zei niets. Ze keek alleen maar naar het ding in Surenas’ hand. De zweep had een dik leren handvat en vijf strengen. Er zaten knoopjes in de strengen, knoopjes zo groot als erwten. De generaal haalde diep adem en leek niet meer zo zeker van zichzelf. Hij fronste vragend zijn wenkbrauwen en vroeg:
“Nee? Blijf je weigeren om me de waarheid te vertellen?”
Tot zijn verbazing rolde de vrouw zich zwijgend op haar buik, terwijl ze haar benen optrok en zich zo klein mogelijk maakte. De spieren in haar bruine rug en benen spanden zich, in afwachting van de slagen die haar te wachten stonden. Surenas keek fronsend op haar neer. Van achteren gezien, leek het alsof ze helemaal naakt was, want de leren schaamlap die ze droeg, spande strak tussen haar forse billen. Ze daagde hem uit, dacht hij, die domme slavin durfde hem uit te dagen! Zijn arm rees omhoog.
Astaroth hoorde een zoevend geluid. Ze zette zich schrap en met een dof geluid kletste de zweep op haar blote achterste.
“Aaaaaah!”
Niclas had haar op het hart gedrukt om flink te gillen. Ze schreeuwde zo hard ze kon, bij elke nieuwe slag gilde ze harder. De huid op haar rug en billen gloeide en ze voelde haar bloed in kleine straaltjes langs haar zijden en benen omlaag vloeien.
Surenas gaf haar tien zweepslagen. Hij zag hoe de strengen over haar naakte lijf uitwaaierden, de huid open scheurden en bloederige striemen veroorzaakten.
“Sta op,” gromde hij. “Vooruit, rechtop staan, jij! Ik wil je in de ogen kunnen kijken.”
Astaroth verbeet de pijn die ze voelde en krabbelde moeizaam overeind. Haar betraande ogen ontmoetten die van Surenas en deze keer sloeg ze die van haar meteen neer.
“De naam van je meester?”
Het viel haar op dat zijn stem anders klonk. Hij verwachtte een antwoord. Ja, Surenas dacht dat hij haar wil gebroken had en dat was precies wat ze wilde dat hij zou denken.
“Als ik u zijn naam geef, betekent dat mijn dood, heer,” zei ze stilletjes.
“O, dus nu geef je toe dat je een slavin bent,” reageerde Surenas triomfantelijk.
“Ja.”
“Zijn naam,” drong hij aan. “Als hij geen van mijn vrienden is, beloof ik dat je niet aan hem zal uitleveren.”
Astaroth aarzelde.
“U kent hem niet, heer. Laat me toch gaan, ik smeek het u! Als hij me hier vindt, zal hij u ook doden. Omdat u mij gegeseld hebt.”
Surenas schoot in de lach.
“Goed getrainde beroepsmoordenaars hebben geprobeerd om mij te doden, slavin. Niet één heeft het overleefd. De vijf mannen die mij bewaken, zijn de beste krijgers in heel Parthië. Je bent hier veilig, op voorwaarde dat je mijn vragen beantwoordt.”
“Ardan,” fluisterde Astaroth, op een angstige toon. “Zijn naam is Niclas Ardan, maar u kunt mij niet beschermen. U moet me laten gaan! Uw mannen zijn niet tegen hem opgewassen. Hij zal ze allemaal doden.”
Het begon eindelijk tot Surenas door te dringen hoe bang die jonge slavin wel was. Ze vreesde die meester van haar meer dan de zweep. Ze zag de dingen niet meer in perspectief. Eén man alleen was kansloos tegen zijn vijf elitekrijgers, maar in de ogen van deze vrouw was die man een monster. Surenas vroeg zich af wat hij haar had aangedaan om haar zo bang te maken. Hij voelde zijn vijandigheid ten opzichte van de slavin wegebben en bekeek haar met andere ogen. Ze had een aantrekkelijk gezicht en een lang atletisch lichaam. Haar borsten waren aan de kleine kant, maar ze waren mooi van vorm. En de smalle leren schaamlap die ze droeg, benadrukte de rijpe volheid van haar heupen en dijen. Het was niet ongebruikelijk om slaven met een lage status naakt te laten rondlopen, maar om een knappe jonge slavin zo weinig kleding te geven, dat was toch vreemd. Misschien was haar meester een Ciliciër, dacht Surenas, die barbaren behandelden hun slaven als menselijk vee. Zij verspilden er geen wol of linnen aan.
“Vertel me over je meester, slavin,” zei hij, niet onvriendelijk. “Waarom ben je zo bang voor hem dat je liever je huid kapot laat slaan dan me zijn naam te geven?”
Astaroth slaakte een diepe zucht.
“Uw zweep is een wreed marteltuig, heer, maar mijn Meester is veel wreder. En de pijn was draaglijk,” zei ze. “Ik ben veel ergere pijnen gewend en mijn Meester heeft me geleerd om pijn en genot te laten samenvloeien. Lichamelijke kwellingen en vernederingen winden mij op, heer.”
Surenas knipperde met zijn oogleden.
“Probeer je me nu te vertellen dat je die geseling fijn vond?”
Astaroth schudde haar hoofd.
“Nee, heer. Het deed pijn, maar erna begon ik spontaan te vloeien. Ik ben nat en voel me ontzettend geil als ik er aan terugdenk.”
“Bij Baäl... Dat geloof ik niet!”
“Toch is het zo, heer.”
Surenas wierp een nieuwsgierige blik tussen haar benen. Het strak zittende lendendoekje zag er inderdaad vochtig uit en hij kon er de vorm van haar schaamlippen in zien, twee vage uitstulpinkjes in het gladde leder dat er zo strak rond spande. Hij schudde zijn hoofd en slaakte een luide vloek.
“Wat voor een zieke kerel doet zulke dingen met zijn slavin? Vertel me meer over je eigenaar. Vertel me alles wat je over hem weet.”
Astaroth vertelde hoe Niclas haar op zestienjarige leeftijd van haar vader gekocht had en wat voor een man haar Meester was geweest. Een huurling en een geraffineerde moordenaar die zijn gelijke niet kende. Zij en Niclas hadden dit verhaal honderden keren gerepeteerd, net zo lang tot het volkomen geloofwaardig klonk. Surenas hield zijn hoofd schuin en ze wist dat hij aan haar lippen hing en elk woord dat ze zei voor waarheid aannam. Astaroth kon de haat in zijn ogen zien oplaaien toen ze hem over Niclas’ vriendschap met de Romeinse proconsul Cassius Longinus vertelde. Het was duidelijk dat Surenas een diepgewortelde weerzin voelde voor de Romeinen.
Surenas minachtte zwakkelingen en profiteurs die met de veroveraars uit Rome samen heulden, zoals Astaroths meester. Hij voelde zijn sympathie voor de slavin groeien, want uit haar verhaal bleek dat ook zij gruwde van de Romeinen.
“Je hoeft niet langer te vluchten, slavin,” zei hij, haar verhaal onderbrekend. “Ik heb genoeg gehoord. En als die eigenaar van jou hier opduikt, zal ik hem eigenhandig aan mijn zwaard rijgen. Je vertelde me dat het je bedoeling was om in Ctesiphon naar een baantje op zoek te gaan, toch?”
Astaroth knikte.
“Wel, ook dat is niet langer nodig. Je mag in mijn dienst treden.” Surenas zuchtte. “Ik geloof dat ik te snel geweest ben met mijn oordeel, en met mijn zweep.”
Die woorden verbijsterden Astaroth. Aan zijn gezichtsuitdrukking kon ze zien dat hij zich een beetje schuldig voelde dat hij haar zo wreed geslagen had. En waarom zou een Parthische generaal zich schuldig voelen over zoiets onbenulligs als de gestriemde rug en kont van een onbetekenende slavin? Voor één reden, dacht Astaroth, hij wilde met haar naar bed, en liefst met haar instemming.
“Dank u, heer,” zei ze, naar hem opkijkend. “U bent een goed mens en ik wil mij met graagte aan u geven en uw slavin zijn, maar hij zal dat nooit toestaan. In Ctesiphon kan ik opgaan in de massa, daar zal hij mijn spoor kwijt raken, maar als ik hier blijf zal hij me vinden.”
Surenas’ kaakspieren verstrakten.
“Hah! Ik hoop dat hij je vindt,” gromde hij. “Ik zal mijn mannen zeggen om extra waakzaam te zijn, een groot vuur aan te steken en zich in een cirkel rond de tent op te stellen. Als hij zijn gezicht hier laat zien, nemen we hem gevangen.”
Heel de tijd was hij Astaroth blijven aankijken en hij zag dat ze nog altijd niet overtuigd was. Ze had haar schouders laten zakken en de uitdrukking op haar gezicht was die van een ter dood veroordeelde op de dag van de terechtstelling.
“Kom hier, slavin,” zei hij op een sussende toon. “Ik zal die striemen op je rug uitwassen en er wat balsem overheen wrijven. Ik wil liever geen bloed op mijn lakens.”
“Natuurlijk, heer,” reageerde Astaroth. “Als dit dan toch mijn laatste nacht wordt, wil ik hem graag in de armen van een dappere man doorbrengen.”
“Bij Baäl! Wat ben jij fatalistisch,” vloekte Surenas, die zich tegelijkertijd gevleid en onderschat voelde. “Heb je dan zo weinig vertrouwen in mij? Ik zei je toch dat mijn mannen al vele veldslagen met de Romeinen gewonnen hebben? Zelfs de legionairs van het legendarische legioen van ijzer zijn als de dood voor mijn ruiterij.”
Astaroth schrok van zijn uitval. Ze kende de reputatie van het Legio VI Ferrata, want hun opdrachtgever Cassius Longinus voerde het bevel over het zesde.
“Vergeef mij, heer. Ik wilde u niet beledigen,” mompelde ze, terwijl ze zich naar Surenas omdraaide en hem haar gehavende onderrug en billen aanbood. Ze voelde hoe hij de striemen uitspoelde met een vochtige doek, die hij zo nu en dan opnieuw in het water van zijn waskom onderdompelde. Ze spande haar spieren en er verscheen kippenvel op haar hele lichaam.
“Dat doet pijn, zeker?”
“Ja, heer, maar het is een heerlijke pijn. U hoeft echt niet zo voorzichtig te zijn.”
Surenas haalde diep adem en ze hoorde hem zuchten.
“Jij bent een vreemde vrouw, Astaroth,” zei hij, met een nieuwsgierige blik op de tatoeage tussen haar schouderbladen. “Je meester heeft je naam op je rug getatoeëerd, waarom deed hij dat? En weet je wat die afbeelding voorstelt?”
“Ik weet al die dingen niet, heer,” antwoordde ze. “Maar ik denk dat het te maken heeft met de tempels die hij bezoekt. We logeren altijd in tempels die gewijd zijn aan de Venus van Erycina en dan offert hij mijn bloed aan de Godin.”
“Jouw bloed?”
Astaroth knikte en begon de gespen van haar zwartleren halsband los te maken. Ze haalde de brede riem van haar hals, tilde haar dikke zwarte haren omhoog en toonde Surenas de wonden in haar nek.
“Daarom moet ik die leren banden dragen, heer,” legde ze uit. “Hij laat me bloeden en kiest altijd voor mijn hals of mijn polsen. Mijn meester is bezeten door bloed.”
“Hij is een waanzinnige,” opperde Surenas, terwijl hij haar rug met een verzorgende en lekker ruikende balsem inwreef. Hij begon met de striemen op haar onderrug en werkte langzaam naar beneden. Het zachte kreunen van de slavin wond hem op en hij voelde dat hij stijf werd. Haar billen voelden warm en mals aan onder zijn grote handen. Toen hij klaar was, legde hij ze aan weerszijden van haar heupen. Zijn glibberige vingers zochten naar het koord dat haar schaamlap omhoog hield. Hij vond het en trok.
Astaroths lendendoekje schoot los en dwarrelde tussen haar benen naar beneden. Ze slaakte een stille zucht en concentreerde zich op het kloppende gevoel in haar geslacht.
“Oh! O, heer,” fluisterde ze kreunend, want ze voelde zijn vingers verkennend tasten, ze gleden over de scherpe uitsteeksels van haar heupbeenderen en omlaag, over het vachtje op haar venusheuvel, over haar zwellende knopje en lipjes.
“Mijn God, je bent er helemaal klaar voor, slavin.” De stem van de generaal had een verbaasde klank. “Het is ongelofelijk! Hoe kan iemand nu geilen op haar eigen pijn? Hoe kan je iemand zoiets aanleren?”
Astaroth wist het antwoord op die vragen, het was eenvoudiger dan de generaal dacht, en in één woord samen te vatten. Door liefde. Maar ze zei niets. Ze draaide zich om, keek Surenas recht in zijn ogen en vroeg:
“Mag ik u kussen, heer?”
Hij glimlachte haar toe en nam haar gezichtje tussen zijn handen.
“Ja, dat mag je.”
Daarna ging alles vanzelf. Ze begon Surenas uit te kleden en al kussend strompelden ze naar zijn bed. Astaroth liet al haar remmingen varen en gaf zich zonder terughoudendheid aan de generaal, want haar geliefde Meester had haar opgedragen om dit te doen. Hoe meer ze de man uitputte, hoe sneller hij achteraf in slaap zou vallen, had Niclas gezegd. Ze gebruikte sommige van de verfijnde technieken die Niclas haar had aangeleerd om Surenas te prikkelen. Ze dreef hem tot waanzin door zijn genot oneindig lang te rekken, net zo lang tot hij haar bijna om verlossing smeekte.
“Mijn God! Astaroth! Wat doe je toch allemaal? Lieve hemel,” riep hij uit en hij lachte hardop, want hij had zojuist een van de heerlijkste en meest intense orgasmen uit zijn hele leven beleefd. “Nu begrijp ik waarom jouw meester je koste wat kost terug wil hebben!”
Hij had onmiddellijk spijt van wat hij gezegd had. Hij zag haar gezicht verbleken bij de gedachte aan die man, en wat hij met haar zou doen als hij zou ontdekken dat ze met een andere man geslapen had. Surenas voelde dat ze door zijn vingers glipte. Na de opwinding en de ontlading, kwam het berouw. Zo ging dat altijd met gevallen vrouwen, dacht hij bij zichzelf.
“Kom, kijk niet zo angstig, Astaroth.” Hij wilde haar geruststellen en troosten. “Je bent veilig. Kan ik iets doen om je aandacht af te leiden van die vreselijke man?”
Ze knikte wild met haar hoofd.
“Sla me met je zweep, heer,” zei ze. “Niet zo hard dat ik bloed, maar hard genoeg om me pijn te doen en me op te geilen.”
Surenas fronste.
“Ben je gek? Ik ga je niet nog eens met mijn zweep slaan, slavin! Ik ben niet zoals die meester van jou.”
Astaroth bewoog haar naakte lichaam, knielde naast hem neer op het bed en keek de generaal smekend aan.
“Toe, heer? Op mijn borsten?” Astaroth spreidde haar stevige dijen uit elkaar en toonde hem de glinsterende opening van haar geslacht. De lippen waren donker en puilden naar buiten. Haar lobbige klitje was duidelijk te zien. “En hier ook, heer… Tussen mijn benen? Alstublieft? U hoeft niet heel erg hard te slaan en ik wil het zo graag?”
Zijn ogen keken naar de vrouw die hem zo hartstochtelijk smeekte om haar pijn te doen. Ze was oprecht, hij geloofde haar. Surenas twijfelde niet langer aan de waarheid van haar woorden. Het hele verhaal over de meester die haar al jarenlang vernederd, mishandeld en gefolterd had, moest wel waar zijn. Ze was helemaal geconditioneerd, het arme ding… haar genot was afhankelijk van haar pijn. Hij liet zich van het bed glijden, nam zijn zweep en ging recht tegenover Astaroth zitten. Eerst streelde hij met de strengen van de zweep over haar ronde borstjes en over haar buik. De lange tepels op haar borsten werden hard en richtten zich op. Ze huiverde en sloot haar ogen, wachtend op het genot van de eerste zweepslag.
“Ik moet wel gek zijn dat ik dit doe,” mompelde hij, uithalend met de zweep. Hij raakte haar recht op haar borsten. Het kletsende geluid van de zweep werd meteen gevolgd door een gelukzalig kreunen. Hij sloeg opnieuw, een klein beetje harder zelfs, en hij zag hoe haar ogen openvlogen. In extase.
“Ja, sla me, heer! Sla me harder,” hijgde ze hees. Haar benen weken nog verder uiteen, terwijl ze zich helemaal voor hem opende. Dikke druppels geil parelden uit haar opening. “Sla me overal, heer!”
De zweep zwiepte naar omlaag. Surenas sloeg niet hard, maar welgemikt. Hij raakte haar precies op de juiste plekjes en na drie zweepslagen kwam ze klaar. Hij hield de vrouw nauwlettend in de gaten en zag het gebeuren. Haar gezicht ontspande zich, ze opende haar grasgroene ogen en die werden troebel van haar tranen. De spieren in haar buik en liezen verkrampten en haar klitje trok zich terug tussen de plooien van haar vagina. Nog meer vocht vloeide uit haar binnenste en bevlekte haar dijen en de lakens van zijn bed. De aanblik die ze hem bood, was als een afrodisiacum en zijn lid begon langer te worden. Binnen enkele seconden stond het opnieuw groot en hard voor zijn buik, kloppend van verlangen.
“Neem me, heer,” fluisterde Astaroth, die ook gezien had wat voor een effect ze op hem had. “U hoeft niet zachtzinnig te zijn. Ik heb het graag ruw en hard. Spiets me op uw grote pik en neuk me suf, heer!”
Deze keer protesteerde Surenas niet. Opeens voelde het niet langer vreemd of onwerkelijk. Zijn sterke handen grepen Astaroths gestriemde billen stevig beet. En zonder erbij na te denken, trad hij toe tot haar wereld. Een wereld waar genot en pijn samensmolten tot één geheel.
“Hhhggg! Bij Baäl en alle Goden van Parthië,” kreunde de generaal, toen hij voor de tweede keer die avond zijn zaad loosde in Astaroths schoot. Erna ging hij naast haar liggen en vingerde haar nog een poosje, langzaam en geduldig plaagde hij haar tot ze hijgend en kronkelend van genot klaarkwam.
Ongeveer een uur later hoorde Astaroth hem luid snurken. Ze liet zich behoedzaam van onder zijn arm glijden en stapte uit het bed. Geruisloos doorzocht ze Surenas’ jachttent en al na enkele minuten vond ze wat ze zocht. In een kleine, half verborgen lade onder zijn schrijftafel lag een soort van pakje. Allemaal kaarten en documenten in een hardleren kaft. Ze sloop terug naar het bed en kroop dicht tegen zijn warme naakte lichaam, terwijl ze zich concentreerde. Ze deed precies wat Niclas haar de afgelopen weken geleerd had en dacht aan hem. Ze dacht aan zijn ogen en zijn gezicht, aan zijn lichaam en zijn strelende handen.
“Meester? Meester, kunt u mij horen?” Het klonk meer als zuchten dan als woorden, zo stil fluisterde ze. En dan, zomaar opeens was daar zijn stem. In haar hoofd.
“Ik kom.”
De woorden waren nog niet uitgestorven in haar hoofd of er klonk een luide schreeuw, meer een gil eigenlijk. Er stak een wind op, een krachtige huilende tochtvlaag die de tent van de generaal geselde en de stof ver indrukte.
Surenas opende zijn ogen en sperde ze wijd open. Hij schoot overeind in het bed en spitste zijn oren.
“Wat was dat?”
Ook Astaroth richtte zich op uit de kussens waarin ze lag.
“M… mijn Meester,” stamelde ze. “Hij heeft me gevonden.”
Er klonk een nieuwe kreet.
“Aaaaa!”
Die kreet werd gevolgd door een stem die Surenas herkende als die van Phreetes. Zijn lijfwacht klonk alsof hij levend verscheurd werd.
“Te wapen!” De stem van zijn soldaat schreeuwde: “ Help! Generaal! Ze zijn dood! Ze zijn allemaal dood, generaal!”
Surenas vloekte, sprong van het bed en schoot zijn broek aan. De zwarte zijde maakte een ruisend geluid toen hij naar zijn wapenrek sprintte en er een zwaard uit trok. Hij hield het recht voor zich uit en begon voetje voor voetje in de richting van de tentflap te schuifelen. Voorzichtig opende hij de flap op een kiertje en keek naar buiten.
“Wat voor de duivel?” Hij vloekte en staarde in de levensloze ogen van zijn vijf beste ruitersoldaten. Hun afgehakte hoofden lagen netjes op een rij voor het opflakkerende kampvuur. Krijtwit en bloedeloos, en met opengesperde ogen. Alsof de moordenaar de ogen van zijn mannen met opzet had open gewrikt. Hun lichamen waren nergens te bekennen. Hij draaide zich om naar Astaroth te kijken, om te zien of zij veilig was, maar in de plaats staarde hij in een paar ijskoude helblauwe ogen.
“Jij nam wat van mij was,” zei Niclas Ardan, met een grafstem. “Niemand neemt ongestraft wat van mij is.”
Surenas voelde de woede opborrelen vanuit zijn binnenste. Zijn ogen knepen zich samen en hij keek naar de man die voor hem stond. Dan zag hij de slavin. Astaroth zat slaafs aan zijn voeten, op handen en knieën zat ze daar, met haar gestriemde rug en billen zichtbaar, en ze kuste de punten van zijn zwarte laarzen.
“Je hebt mijn mannen gedood, smerige hond,” brulde Surenas. “Hiervoor zul je met je leven boeten! Ik hak je aan stukken!”
Niclas zei niets, hij grijnsde alleen maar.
De generaal was een geoefende krijger die al veel veldslagen overleefd had. Hij deed wat hij altijd deed, de woede die hij voelde bedwingen. Zo kwam Surenas weer tot zichzelf, zo kon hij een tweegevecht leveren zonder dat zijn emoties de bovenhand namen. Zijn ogen keken naar zijn tegenstander. Dus dat was die meester van haar, dacht hij. De man had een bleek emotieloos gezicht, was van top tot teen in zwart gekleed en droeg geen wapen, maar hij had bloed aan zijn handen. Veel bloed. Hij was groot en zag er sterk uit. En hij had zojuist zijn vijf allerbeste krijgers onthoofd.
“Laat die slavin gaan,” zei Surenas bevelend. Hij wees met de punt van zijn zwaard naar de plek waar Astaroth geknield zat. “Of wil je haar misschien als een levend schild gebruiken, lafaard dat je bent?”
Niclas glimlachte zonder zijn ogen van Surenas af te wenden. Hij legde liefdevol een van zijn handen op Astaroths haren.
“Ga.”
Astaroth stond op en kwam achter de rug van haar Meester staan. Opeens ging het snel, Niclas kwam in actie. Het ene moment was hij er nog, het volgende was hij verdwenen. Sneller dan het oog kon zien, had Niclas zich op Surenas geworpen, de generaal zijn zwaard opzij geduwd en hem een enorme klap toegebracht. Er sijpelde bloed uit zijn linkeroog en uit zijn neus. Ze zag hem uitgeteld op de grond liggen. Stil en onbeweeglijk.
“Is hij dood, Meester?”
Niclas schudde zijn hoofd.
“Dat was niet de opdracht, Astaroth.” Hij slaakte een zucht en keek haar verwijtend aan. “En dat is een spijtige zaak, aangezien jij je niet aan onze afspraken hebt gehouden. Eigenlijk zou ik Surenas nu moeten doden, maar dan zou Cassius me niet langer vertrouwen en hij is een waardevolle vriend. Je hebt me voor een dilemma geplaatst, domme slavin.”
Astaroth knipperde met haar oogleden en vroeg zich af wat ze in vredesnaam verkeerd gedaan had. Zijn stem had dreigend geklonken en ze voelde aan dat hij zich enorm ergerde aan iets wat zij gedaan had, maar ze kon het niet in zijn gedachten lezen. Zo werkte dat niet.
“Vergeef me, Meester,” fluisterde ze. “Maar ik weet echt niet wat ik…”
“Je hebt de tempel van de Godin genoemd,” snauwde Niclas. “We hebben zo vaak geoefend. Wel honderd keer hebben we het hele verhaal doorgenomen. En wat doe jij? Je verraadt onze voornaamste schuilplaats aan die Parth.”
Astaroth verbleekte. Ze herinnerde zich inderdaad zoiets gezegd te hebben.
“O, Meester! Niet met opzet, dat zweer ik! Het… het moet me ontglipt zijn…”
Niclas trok een geërgerd gezicht.
“Waar liggen de documenten die we zoeken?”
“Er is een geheime lade onder die schijftafel, Meester.” Astaroth wees naar het hardhouten tafeltje aan hun linkerkant, blij dat ze iets goed kon doen. Ze keek naar zijn rug, terwijl hij soepel door de tent bewoog. Hij had vijf mannen gedood en moest een enorme hoeveelheid bloed gedronken hebben. Astaroth wist dat hij dan op zijn gevaarlijkst was, dus ze hield zich stilletjes op de achtergrond. Toen hij zich omdraaide, hield hij het leren kaft onder zijn arm geklemd en zijn ogen keken naar de donkere schaduw tussen haar naakte dijen. Heel even gleed er een geile uitdrukking over zijn bleke gezicht.
“Trek je laarzen en je schaamlap aan, Astaroth,” zei hij bevelend. “We moeten gaan.”
3. Sostena van Ctesiphon
Het was Niclas’ eerste bezoek aan de hoofdstad van het Parthische rijk en in vergelijking met Damascus was Ctesiphon een jonge nieuwe metropool. Alles hier ademde een zekere grootheidswaanzin uit. De stadswallen, de gebouwen en de tempels waren gebouwd om indruk te maken op de bezoekers.
Koning Orodes II van Parthië leek zich veilig en onaantastbaar te voelen, dacht Niclas, want er was geen strenge controle aan de stadspoort. Ook niet nu, in het holst van de nacht. De poort stond wagenwijd open en de soldaten die er de wacht hielden, hadden vooral oog voor Astaroth. Ze wezen haar na, floten tussen hun tanden, lachten onder elkaar en riepen schunnige opmerkingen over haar mooie pronte tietjes en haar blote kont.
“Gewoon negeren, Astaroth.”
Niclas’ stem galmde in haar hoofd. Ze sperde haar ogen wijd open, want het voelde nog altijd vreemd als hij dat deed. Het was echt wennen, dat communiceren via hun gedachten. Astaroth was al zes jaar in zijn dienst en ze hield van hem met heel haar hart.
Niclas Ardan had haar gekocht van haar schurkachtige vader. Zestien was ze geweest. Een verlegen meisje zonder stem en dat zichzelf als lelijk en waardeloos beschouwde. De verkoop vond plaats in het jaar dat haar vader, in een dronken en gewelddadige bui, Astaroths moeder en twee van haar zussen had dood geslagen. Ze had voortdurend in angst geleefd en had helemaal niets gevoeld toen hij haar vertelde dat hij zinnens was om haar te verkopen. Godzijdank was daar Niclas, die haar kocht en haar leven voorgoed veranderde. Astaroth dacht met vreugde en liefde terug aan al de boeiende jaren waarin hij haar geduldig onderrichtte. Ze leerde beschaafd praten en rekenen, maar ook lezen en schrijven in vier talen. Haar Meester toonde haar hoe ze zichzelf moest verdedigen, hoe ze de vreselijkste pijnen kon omarmen en hoe ze zichzelf plezier en genot kon verschaffen door dat te doen.
“Je vergeet iets,” hoorde ze Niclas plotseling zeggen, en Astaroth realiseerde zich dat hij haar gedachten had gelezen. Ze liep naast hem zonder oog te hebben voor het flakkeren van de toortsen langs de gevels van de mooie huizen en gebouwen die ze passeerden. Ze was te diep in gedachten verzonken. Astaroth keek opzij en recht in de strenge ogen van haar Meester.
“De mythe, Meester,” zei ze. “U vertelde me over uw onsterfelijkheid en over uw dorst naar bloed. En over de Lamia, want zo noemen de Romeinen de mythologische wezens die zich voeden met mensenbloed. Al geloven ze niet dat zoiets echt bestaat.”
Niclas snoof.
“Jij weet dat ik besta, Astaroth. En je weet waar ik me verschuil ook.”
Ze knikte, keek om zich heen en probeerde van onderwerp te veranderen. Ze voelde zijn teleurstelling en wist dat hij haar zou straffen voor haar domme verspreking in Surenas’ jachttent. Ze had de tempel en de Erycina nooit mogen noemen, maar het was per ongeluk gebeurd. Die hele opdracht was een test geweest, een test om te zien of zij in staat zou zijn om Niclas bij zijn opdrachten te helpen. Astaroth begreep dat ook wel. Haar Meester had Surenas even gemakkelijk zelf kunnen overmeesteren om aan die documenten te geraken. Ach, ze had het niet slecht gedaan en maar één foutje gemaakt. Hopelijk bleef hij niet lang boos op haar.
“Waar gaan we eigenlijk heen, Meester?”
Hij klopte met zijn hand op de reistas, op de plek waar de plannen en kaarten van Surenas zich bevonden.
“Orodes moet deze documenten zien,” zei hij. “Ik heb er een aantal brieven van Cassius Longinus aan toegevoegd. De proconsul heeft die zogezegd aan Surenas geschreven. Hij zal als een landverrader ontmaskerd worden.”
“O, maar dan zal de koning hem doden,” merkte Astaroth op. “Het geheim van uw schuilplaats zal met hem sterven, Meester.”
Niclas schoot een kwade blik in haar richting. Hij opende zijn mond om haar terecht te wijzen, maar de woorden bleven in zijn keel steken. Astaroth die dat allemaal zag gebeuren, fronste vragend haar wenkbrauwen.
“Wat? Wat is er, Meester?”
Hij stak zijn hand op en maakte een sissend geluid.
“Stil! Hoor je dat? Voel je het?”
Astaroth schudde haar hoofd. Ze keek speurend om zich heen, maar hoorde of zag niets verdachts.
“Nee, Meester.”
Op dat ogenblik hoorden ze het allebei. Er klonk een vaag schuifelend geluid, gevolgd door het piepen van scharnieren. Twee huizen voor hen uit opende iemand een deur en even later verscheen het vaalbleke gezicht van een aantrekkelijke vrouw van middelbare leeftijd in de deuropening. Ze stak een hand op naar Niclas en wuifde hem toe.
“De zon komt bijna op, vreemdeling. Heb je een rustplek?”
Niclas schudde zijn hoofd.
“Als het niet anders gaat, gebruik ik een driedubbel gevoerde reismantel,” antwoordde hij. “Uit dikke wol en met een capuchon die mijn gezicht beschermt.”
“Gevaarlijk,” zei de vrouw, die zich voorstelde als Sostena. Ze kneep haar ogen samen en keek naar Astaroth. “Hoe heet je vreemdeling? En waar kom je vandaan?”
“Ik ben Niclas Ardan van de Volsci. Uit Damascus.”
“De Volsci? Dan ben je nog relatief jong.”
“Iets meer dan twee eeuwen,” zei Niclas gepikeerd.
Sostena lachte om zijn ergernis. Ze had een warme gulle lach. Haar bijna zwarte ogen keken nu naar Astaroth.
“Die grote sterke slavin van jou is een Saefínn. Heb je haar al lang?”
Niclas knikte en legde een hand op Astaroths schouder.
“Deze vrouw is al zes jaar bij mij. Ze heet Astaroth en ja, ze is een Saefínn.”
“Mmmh, hoe heerlijk! Een pijnslavin…” Sostena fronste haar dunne wenkbrauwen. “Dan heb je geluk, Saefínn zijn een zeldzaamheid aan het worden.”
Astaroth volgde het gesprek van op een afstandje. Ze had ondertussen begrepen dat die vrouw ook een onsterfelijke was. Ze hoorde Niclas vragen of zij wist of er een tempel was, waar zij konden rusten.
De vrouw schudde haar hoofd.
“Niet in Ctesiphon, vreemdeling, maar ik heb een grote aangepaste kelder. Jullie mogen hier rusten,” zei ze, op een gretige toon en met een snelle blik op Astaroth. “Op één voorwaarde.”
Niclas fronste.
“Ja?”
“Ik wil dat je jouw slavin met me deelt.”
“Je vraagt een hoge prijs voor je gastvrijheid, vrouw,” gromde Niclas. Zijn ogen vernauwden zich tot spleetjes en de ontzagwekkende spieren op zijn armen spanden zich.
“Rustig maar,” zei Sostena op een kalmerende toon. “Ik ben achthonderd jaar oud, Niclas, dus doe geen dwaze dingen. Bedwing je jaloezie en denk na. Je zei me zelf dat die slavin een Saefínn was, dus ze kan het aan om zichzelf aan ons allebei te schenken, toch?”
“Ja, dat kan ze zeker.”
Sostena rolde met haar ogen.
“Wel dan?”
Astaroth keek naar haar Meester en knikte bijna onmerkbaar. Hun blikken verstrengelden zich en hij las haar gedachten. Het was goed om een veilige rustplek te hebben. Ze had hem vannacht al eens teleurgesteld en wilde graag boete doen om haar verspreking. Ze wilde alles voor hem doen en vond het niet erg om zich aan die vrouw te geven. Niclas, die haar gedachten las, klemde zijn lippen op elkaar en nam een besluit.
“Goed,” zei hij tegen Sostena. “Ik aanvaard jouw gastvrijheid en we zullen samen drinken en van Astaroths gulle gaven genieten voor we ons te rusten leggen.”
Ze glunderde.
“Prachtig! Kom, volg me.”
Binnen was het huis van Sostena even netjes als de gevel, maar het was sober ingericht en bedoeld om eventuele bezoekers om de tuin te leiden. Ze had twee dienaren die de woning en de tuin onderhielden, een man en een vrouw. Die mensen kwamen altijd overdag om hun taken uit te voeren en aan het einde van elke week vonden ze hun loonzakje op de eettafel. Ze wisten niets over Sostena’s ware aard en hadden haar ook maar enkele keren persoonlijk ontmoet. Niclas en Astaroth volgden haar langs een brede stenen trap naar beneden. De kelder was groot en besloeg ongeveer voor de helft van het huis.
“Welkom in mijn ruimte van rust en ontspanning,” zei Sostena, met een weids gebaar. “Maak het jullie gemakkelijk. Misschien willen jullie liever eerst nog wat praten voor we aan het ritueel beginnen?”
Niclas nam plaats op een lange zitbank en Astaroth liet zich op een van de kussens aan zijn voeten neerzakken. Ze vleide zich tegen zijn been aan en keek nieuwsgierig om zich heen. De ruimte was een uitbarsting van kleuren. Het moest een fortuin gekost hebben om de kelder zo rijk aan te kleden. Er stonden drie zitbanken en twee rustbedden. De talloze kussens, gordijnen en tapijten waren in verschillende tinten van rood, oker en goud. Astaroths blik bleef rusten op het stenen altaar in het midden van de kelder. Het was pikzwart en de steen glansde in het licht van de vele olielampen, en het was minstens twee meter lang en voorzien van enorme ijzeren ringen aan de vier uiteinden.
“Het is uit zwarte steen gehouwen en ouder dan ik zelf,” zei Sostena, die zag waar Astaroth naar keek. “Ik geloof dat je wel kunt raden waar het voor gebruikt wordt, nee?”
Astaroth knikte.
“Ik krijg maar weinig bezoek,” zei Sostena, die zich opnieuw tot Niclas wendde. “Ik geloof dat ik alleen ben. Toch hier in Ctesiphon. Soms is het eenzaam als je niemand kunt vertrouwen. Het is al meer dan drie eeuwen geleden sinds ik hier nog eens een gast ontving. Af en toe voel ik een aanwezigheid, maar ik laat hen met rust. Ze interesseren me niet.”
Niclas vond dat maar een vreemde uitleg.
“Waarom ik wel?” Hij fronste vragend zijn wenkbrauwen. “Waarom vertrouw je mij, Sostena?”
Ze gebaarde met haar kin naar Astaroth.
“Omwille van je Saefínn.”
“Astaroth? Wat heeft zij er mee te maken?”
Sostena neeg haar hoofd en likte haar bloedeloze lippen.
“Ze houdt van je, Niclas Ardan,” legde ze uit. “Ik kan haar liefde en loyaliteit voelen, en dat is een zaligmakend gevoel dat mijn kille oude ziel verwarmt. Iemand die een pijnslavin zulke gevoelens kan doen voelen, moet je een bijzonder wezen zijn. Door haar vertrouw ik jou en omdat je zo vriendelijk bent om me van haar te laten drinken, zullen jullie altijd een rustplek hebben als jullie Ctesiphon bezoeken.”
Niclas mompelde een woord van dank, maar Sostena haalde haar schouders op en zei dat zij hem bedankte. Ze vroeg Niclas om haar alles te vertellen over Damascus. En over die Romeinen waar ze zo veel over had horen praten.
Een goed uur later begonnen ze aan het ritueel. Astaroth stond rechtop en liet zich gewillig strelen en kussen door Niclas en Sostena. Hun handen waren overal op haar lichaam en bezorgden haar rillingen van genot. Toen haar meester haar het teken gaf, begon ze zich van haar halsband en polsriemen te ontdoen. Ze trok haar laarzen uit en knoopte haar lendendoek los om zich volledig naakt aan hen aan te bieden.
“O, het is een schoonheid, ze is overal mooi geschapen,” zei Sostena, met een blik op Astaroths zwartbehaarde geslacht. Ze streelde Astaroth teder over haar schaamlippen en beroerde haar clitoris zo zachtjes dat het slavinnetje er van huiverde. “Kijk die lipjes eens, hoe mooi die glanzen? Mmmh, haar klit is groot en lang. Is dat jouw werk, Niclas?”
Niclas was naakt en had een erectie. Hij haalde diep adem.
“Ik heb er veel zorg aan besteed,” antwoordde hij. “Aan al de plaatsen waar haar lichaam het gevoeligst is voor erotische gewaarwordingen en seksuele prikkelingen.”
“Hoe spannend,” zuchtte Sostena. Ze wierp een blik op zijn lange harde lid en begon haar kleren uit te trekken. “En hoe spijtig dat ik er het geduld niet voor heb. Ik ben op mijn rust en eenzaamheid gesteld, maar de tijden veranderen. De wereld is niet meer hetzelfde sinds Alexander. En nu zijn er die Romeinen, het wordt alsmaar moeilijker om ons te verbergen, Niclas.”
Die knikte, maar zonder op te kijken van waar hij mee bezig was. Astaroth kreunde van genot, want zijn ene hand rustte op haar zachte ronde billen en met zijn andere hand vingerde hij haar langzaam naar een hoogtepunt.
“Een trouwe Saefínn is een waardevolle gezellin,” zei hij, terwijl hij nu ook Astaroths kontgaatje masseerde. Ze kwam klaar en haar warme geil vloeide over zijn hand. “Overdag beschermt ze mij als er geen rustplaats te vinden is. Ze is er altijd om mij te voeden, maar als zij ziek wordt of gewond raakt, heel ik haar met mijn bloed. Ze is mijn eigendom, maar ik vertrouw haar met mijn leven.”
Sostena lachte en klakte met haar tong.
“Fout! Jij hebt geen leven, Niclas Ardan. Dat heb je weggeschonken toen je jouw maker toeliet om je hart uit je lichaam te halen.”
“Maakster,” verbeterde Niclas haar. “Lilith.”
Sostena knipperde met haar oogleden.
“Was zij jouw maakster? De Keltoi? Lilith, de vrouw van de eilanden?”
Niclas fronste. Astaroth had zich op hem laten zakken en bewoog haar heupen op en neer. Met haar mond zoog ze aan Sostena ’s tepels.
“Ik wist niet dat ze zo genoemd werd. Ken jij Lilith?”
“Ik heb over haar gehoord,” antwoordde Sostena. “Ze wordt ook wel eens de aardmoeder genoemd, omdat ze de oudste van ons allemaal is. Mijn maker vertelde me dat het Lilith was, die aan de oorsprong lag van onze soort. Je hebt sterk bloed, Niclas Ardan. En over bloed gesproken, zou het niet stilaan tijd worden om te drinken?”
Astaroth begreep de hint en toen haar Meester zich van haar losmaakte, stond ze op om naar het altaar te lopen. Ze voelde de blikken van Sostena en Niclas in haar rug en wist dat die bewonderend naar het schommelen van haar gestriemde billen keken. Hun gastvrouw vond haar aantrekkelijk en die aantrekkingskracht was wederzijds. Intuïtief voelde Astaroth aan dat deze vrouwelijke onsterfelijke Niclas waardeerde en geen kwaad in de zin had. Ze naderde de grote zwarte steen en ging er ruggelings op neerliggen.
“Dank je, Saefínn, om ons te laten delen in jouw genot en jouw pijn,” zei Sostena vriendelijk. Ze aaide Astaroth over het vachtje dat haar venusheuvel sierde, boog zich voorover en kuste de slavin op haar mond. “Als jouw lijden achter de rug is, zal ik je een druppel van mijn bloed teruggeven. Dan zal je alle pijn vergeten. De zweep die jouw naakte huid gestriemd heeft, zal nooit bestaan hebben en je zult de kracht van drie mannen hebben.”
Astaroth richtte haar hoofd een heel klein beetje op. Ze keek van haar Meester naar Sostena en dan weer terug naar Niclas.
“De kracht van drie mannen?”
“Ja,” antwoordde die, met een blik op haar borstjes. “Met elke keer dat je van een van onze soort drinkt, groeit je kracht. Je zult sneller en sterker worden dan een gewoon mens. Het hoort bij de inwijding van elke Saefínn, zodat die overdag alleen in het zonlicht kan gaan en zo de oren en ogen van de Meester te zijn.”
Niclas was uitgesproken, hij kwam dichterbij en nam ook plaats op het altaar. Zijn erectie wipte speels heen en weer tussen zijn bleke gespierde dijen. Hij ging tussen Astaroths wijd opengesperde benen liggen en likte haar natglimmende clitoris en opgezette schaamlippen, terwijl Sostena de polsen en enkels van de slavin met touwen aan de vier ijzeren ringen van het altaar vastbond.
“Drink, mijn zuster,” zei Niclas uitnodigend. “Laaf je aan het liefdesbloed van mijn slavin, maar drink niet te veel. Mijn bloed en dat van Lilith heef haar gesterkt, maar ze blijft een mens.”
De twee onsterfelijken wierpen nog een laatste hunkerende blik op het spiernaakte uitgestrekte lichaam van Astaroth. Haar huid glansde van het zweet en haar dikke zwarte haren waaierden uit over de koude steen. De touwen rond haar polsen en enkels stonden gespannen en de spieren in haar armen en schouders zwollen op. Haar borsten rezen en daalden op het ritme van haar ademhaling en haar harde tepels waren lang en dik. Haar ribben waren te zien en onder haar vlakke buik glinsterde haar vagina van het warme kleverige vocht dat ze uitscheidde. Niclas likte haar opgezwollen en naar voren priemende clitoris niet langer, maar liet zijn zware lichaam op haar neerzakken.
“Astaroth.” Hij fluisterde haar naam, terwijl zijn harde lid tussen haar schaamlippen bewoog, er tegenaan drukte en haar vervolgens tergend langzaam penetreerde.
“Oh! Hhhggg… Mmmh… Meester,” fluisterde zij terug, en ze bood hem haar onbeschermde hals.
Niclas beet en dronk. De pijn was verschrikkelijk, maar Astaroth was er aan gewend. Ze droeg haar lijden met trots en genoot van het gevoel van zijn penis, die diep in haar binnenste bewoog. Opeens voelde ze nog een beet, Sostena had zich aan haar linkerzijde neergevleid en dronk uit de grote ader in haar oksel. Die pijn was zowaar nog heviger en het vergde al haar concentratie om niet hardop te gillen.
Na afloop maakte Sostena een klein sneetje in het topje van haar wijsvinger. Twee nietige bloeddruppeltjes sijpelden tussen Astaroths half geopende lippen. Haar ogen vlogen open toen het bloed door haar keel naar haar slokdarm sijpelde. Niclas stond aan haar linkerzijde en streelde de gevoelige punten van haar borstjes. Af en toe kneep hij er in, of trok hij er aan, zodat haar tepels werden uitgetrokken.
“Ah! Oh! O, Meester,” zei ze hijgend van inspanning. Op het moment dat het bloed van Sostena zich echt met haar eigen bloed vermengde, was het alsof er iets ontplofte in haar binnenste. Een ongelofelijk gevoel van welzijn overspoelde haar hele wezen. Niclas aaide over haar buik en ze voelde hoe hij haar opnieuw begon te vingeren. Ze kermde en kreunde tegelijkertijd toen ze haar climax voelde naderen. Een warme golf van geil vloeide uit haar kloppende geslacht en bevlekte Niclas’ hand en het altaar van Sostena.
“Ik ga het arme ding van die touwen bevrijden,” hoorde ze Sostena zeggen. Ze deed dat en hielp Astaroth overeind te komen. “Je had gelijk, Niclas, ze smaakte heerlijk. En kijk, al haar wonden zijn geheeld.”
Niclas zag het ook. Het bloed van Sostena was krachtig, veel krachtiger dan zijn bloed. Zelfs de bijtwondjes van zojuist waren al aan het vervagen. Astaroths rug en billen waren weer zo gaaf en ongeschonden als op de dag van haar geboorte.
“Dank je, Sostena,” zei hij, met een blik op de rustbedden achter haar. “Laten we nu rusten en krachten opdoen. Morgennacht moet ik een moeilijke opdracht tot een goed einde brengen.”
De volgende dag, rond het middernachtelijke uur, riep Niclas Astaroth bij zich en legde haar zijn plan uit. Als hij alleen ging, kon hij ongezien in Orodes’ paleis binnendringen, met Astaroth erbij, zou dat onmogelijk zijn. Zij moest hier op hem wachten en Sostena gezelschap houden tot hij terug kwam.
“Zoals u wilt, Meester,” antwoordde ze, met neergeslagen blik. Ze wilde niet dat hij de ontgoocheling in haar ogen zou zien. Ze bleef niet graag alleen achter en was bang dat er hem iets zou overkomen.
“Er zal mij niet overkomen,” hoorde ze Niclas zeggen. Hij sprak op een berispende toon. Soms was dat vervelend, dat gedachten lezen.
“Vergeef me, Meester. Ik wilde uw beslissing niet in twijfel trekken.”
Niclas hield zijn hand onder haar kin en tilde die op.
“Eenmaal het donker is, ben ik niet tegen te houden, Astaroth,” zei hij, haar geruststellend. “De mensen weten niet hoe ze ons kunnen vernietigen. Ze kennen de geheimen van Erycina niet.”
Achter hen schraapte Sostena haar keel.
“Dat is niet helemaal waar, Niclas,” zei ze aarzelend. “Er zijn er die van ons bestaan op de hoogte zijn. Enkelen maar. Toen ik nog in het oosten woonde, bij mijn maker, vertelde hij me over een mysterieus genootschap dat zich bezig houdt met de jacht op onze soort. Een heilige man van de Keltoi, een Mongoolse geleerde en een Egyptische alchemist. Heeft Lilith je dan nooit over hen verteld?”
Niclas schudde zijn hoofd.
“Ach, alchimisten en tovenaars… Daar geloof ik niet in, het zijn allemaal bedriegers. Ze kennen een paar trucjes en draaien de mensen een rad voor de ogen. Heb je er ooit één gezien of tegengekomen hier in Ctesiphon?”
“Nee,” antwoordde Sostena. “Hier niet en nergens anders. Maar dat wil niet zeggen, dat onze vijanden niet bestaan. Misschien weten ze hoe ze ons kunnen bedwingen en vernietigen.”
Astaroth voelde hoe de ogen van Niclas en Sostena op haar werden gericht. Niclas gaf haar een zoen op haar voorhoofd en mompelde een woord van afscheid. Sostena streelde door Astaroths dikke haren.
“Ik zal goed op haar passen, Niclas.”
“Dank je. Ik ben gauw terug. Wens me geluk.”
“Veel geluk,” zei Sostena glimlachend. “Als je klaar bent met wat je moet doen, kunnen we praten. We kunnen ervaringen uitwisselen en elkaar over onze makers vertellen. En over de anderen van onze soort die ons pad kruisten in het verleden, goed?”
Niclas Ardan knikte en zei dat hij er al naar uitkeek. Hij verzamelde zijn krachten, balde die samen tot één enorme wervelende draaikolk en verdween voor hun ogen. Astaroths haren waaiden op en haar neusgaten vulden zich met een vochtige mist.
Hij reisde sneller dan de wind en schoot als een tochtvlaag door de straten van Ctesiphon. Met een reusachtige sprong belandde hij op de hoge verdedigingsmuur van Orodes’ paleis. Het vormde geen enkel probleem voor Niclas om ongezien door de gangen van het paleis voort te bewegen en te vinden waar hij naar op zoek was. De luxueuze vertrekken van de koning van Parthië.
Orodes stond naast zijn bed, droeg nachtkledij en was niet weinig verbaasd om een vreemde man in zijn slaapkamer aan te treffen. Bovendien was er iets sinisters aan het uiterlijk van de man, misschien had dat te maken met zijn zwarte kleding, die zo fel afstak tegen zijn ziekelijk bleke huid.
“Het is me een raadsel hoe je hier binnen gekomen bent, kerel,” zei Orodes. “Maar zo meteen roep ik mijn lijfwachten en dan kom ik het wel te weten. Als jij naakt en gillend op een pijnbank ligt uitgestrekt.”
Niclas haalde het leren kaft met Surenas aantekeningen tevoorschijn en gooide het op het reusachtige hemelbed.
“U kunt misschien beter eerst hier eens naar kijken, majesteit.”
“Wat is dat voor iets?”
“Een geschenk.”
Orodes opende het kaft en zijn ogen vlogen over de kaarten, documenten en brieven die er in zaten. Hij herkende het zegel van proconsul Longinus en de taal waarin die brieven waren opgesteld. De taal van zijn aartsvijand.
“Is Surenas een verrader? Dat is onmogelijk,” riep hij uit. “Hoe kom je hieraan?”
“Ik vond ze in een geheime lade van zijn schrijftafel,” antwoordde hij. “Generaal Surenas had dat kaft bij zich tijdens zijn laatste jachtpartij. Ik geloof niet dat hij ze ooit ergens achterliet.”
“Is hij dood? Heb je Surenas gedood?”
“Nee,” antwoordde Niclas. “Ik dacht dat u met vragen zou zitten, dus ik heb zijn lijfwachten gedood, maar hem in leven gelaten.”
De reputatie van Surenas’ lijfwachten was berucht in heel Parthië. Ook de koning had vaak over hen horen praten. Het was bijna onmogelijk dat één enkele man Surenas’ lijfwachten had kunnen doden en het navertellen.
“Ben jij een van mijn spionnen? Ik weet dat mijn raadgevers met spionnen werken, maar de identiteit van die mannen en vrouwen is geheim.”
Niclas schudde zijn hoofd.
“Ik ben geen spion. Het was puur toeval dat ik die geheime schat ontdekte. Uw generaal hield mijn Saefínn gevangen. Hij had haar zelfs gegeseld.”
De koning fronste vragend één wenkbrauw.
“Je hebt een Saefínn? Mijn echtgenote heeft er tientallen,” zei hij zuchtend. “Laodike verzamelt die zeldzame slaven en noemt hen haar martelaren. Zou je die van jou willen verkopen, kerel?”
Niclas was geschokt, maar verborg zijn verbijstering voor de Parth. Mensen die Saefínn opleidden en bezaten? Hoe was dat mogelijk? Wie had Laodike over het bestaan van pijnslaven verteld? Of was de koningin van Parthië een van zijnen? Een vampyr met een eigen koninkrijk, het leek te onmogelijk om waar te zijn.
“Astaroth is niet te koop,” zei hij rustig, na lang genoeg gewacht te hebben om de koning de indruk te geven dat hij er echt over had nagedacht. “Voor geen enkel bedrag.”
Orodes van Parthië leek daaraan te twijfelen. Hij hield zijn hoofd een beetje schuin en keek Niclas onderzoekend aan.
“Laodike betaalt goed. Mannen zijn gemakkelijker te vinden, maar ze weet hoe zeldzaam zulke slavinnen zijn, zeker als ze jong zijn en er goed uitzien. Als ze ons bevalt, geef ik je het gewicht van die vrouw, in goud.”
Niclas Ardan schudde langzaam zijn hoofd. Hij knikte Orodes nog een laatste keer toe, gleed behoedzaam naar het raam langs waar hij binnen was gekomen en voor de ogen van de verbouwereerde koning, sprong hij soepel door het openstaande raam naar buiten. Het enige wat die zag, was een vage schim die in de duisternis opging. Plots leek koning Orodes II van Parthië zich weer te realiseren wie hij eigenlijk was en hij brulde:
“Wachters! Hier komen! Indringer!”
Ze zouden hem nooit vinden of inhalen. De trage, strompelende dwazen leken wel slangen, zoals ze zich traag door de duisternis voortbewogen. Ze konden niet verder zien dan het schijnsel van hun fakkels en Niclas Ardan bevond zich al op de kantelen van de hoge vestigingswal. Hoofdschuddend keek hij op hen neer, nietige figuurtjes aan de benedenuitgang van Orodes’ paleis.
De opdracht die proconsul Cassius Longinus hem had gegeven, was vervuld. Over een tijdje zou hij met Astaroth naar Damascus terugkeren om zijn geld te ontvangen, maar zijn Saefínn moest nog veel leren en Sostena van Ctesiphon was een goede gastvrouw geweest. Misschien zou ze ook een goede lerares blijken te zijn? Met die gedachte nog in zijn hoofd zweefde de vampyr door de nacht, want in Sostena‘s rustplaats wachtte Astaroth op hem. Hij mocht dan nooit een vaste rustplaats bezeten hebben, Niclas Arden had zijn geliefde Saefínn. Hij had Astaroth. En waar zij was, was zijn rustplaats.
- EINDE -