Deel 1
Ik ben Noah en ik ben geboren in een vrouwenwereld. Vrouwen regeren onze planeet. Moeder aarde, zo was het in het begin en zo is het nu opnieuw. Ze hebben de macht gegrepen zonder één druppel bloed te vergieten.
Na de laatste grote oorlog werd de mannelijke wereldbevolking meer dan gehalveerd. Daarna zorgde een doorbraak op het gebied van embryonaal onderzoek voor een wetenschappelijke revolutie. Het voortbestaan van onze soort kon ook zonder mannelijke inbreng verzekerd worden. Dat was het begin van een nieuwe wereld; Terra Femina.
De enige reden dat er nog mannen op aarde zijn is het IWM project. Men houdt kunstmatig een klein aantal mannen aan om het zware en industriële werk te vervullen. Mannen zijn lijfeigenen van de gemeenschappen. De Europese gemeenschappen tellen amper twee miljoen mannen. Dat is een verwaarloosbaar aantal op een bevolking van tweehonderd miljoen. Die mannen werken in mijnen, op boorplatforms, in enorme fabrieken, of zoals ik, voor de openbare voorzieningen.
Men houdt ons aantal opzettelijk laag om mogelijke opstanden te vermijden. Niet dat een opstand mogelijk zou zijn. Alle orde en wetshandhavers zijn vrouwen. Politie, leger, nationale garde, rechters en verkozen raadsleden. Het zijn allemaal vrouwen.
Er bestaan geen schurkenstaten meer, geen nationalisten of veroveraars. Alleen nog maar landen en gemeenschappen met aan het hoofd van elke gemeenschap een verkozen vrouw, ook wel leidster genaamd. Alle leidsters samen verkiezen om de vier jaar vijfentwintig oversten, zij mogen in de raad zetelen die de Europese gemeenschappen bestuurt.
Behalve de Europese zijn er nog vier raden. Eén voor Azië en Australië, een tweede voor Afrika, een derde voor de VS en een laatste voor Latijns Amerika. In geen enkele van deze gemeenschappen maakt het percentage mannen meer dan één procent van de totale bevolking uit.
Wij, de mannen, zijn tweederangsburgers in dienst van de gemeenschappen. Zonder recht op eigendom, stemrecht of recht op loon. Elke vrouw vanaf de rang van leidster kan zonder enige vorm van proces straffen uitspreken over de mannen uit haar gemeenschap, inclusief de doodstraf.
Men noemt ons werkers, maar uit de boeken en kranten die ik lees weet ik wat ik ben. Eigenlijk ben ik een slaaf. Niet meer dan dat.
Sinds mijn geboorte word ik verplicht om in groep te leven. Eerst in het opvoedingstehuis, dan in de technische instellingen van de gemeenschap en daarna in werkbarakken overal te lande. Soms werd ik goed behandeld. Soms als een smerig beest. Maar nooit als een volwaardig mens. Mijn naam die kende je al, die luidt Noah, ik ben dertig jaar oud en ik weet niet hoe het voelt om alleen te zijn.
Maar ik voel me eenzamer dan ooit.
En toch.
Op de één of andere manier ben ik er in geslaagd een mentale weerbaarheid op te bouwen. Een soort schild. Het hangt om me heen als een onzichtbare mantel. Het komt van ergens diep binnenin mezelf. Vanuit een plek die ik niet ken. Die ik ben.
De mannen uit mijn barak voelen het ook. We zijn met twaalf, allemaal nieuwelingen in deze gemeenschap. We slapen samen in de cabine uit plaatstaal. Er is maar één raam in de cabine, de bedden zijn aan de vloer vastgeschroefd en staan kort op elkaar. Elke werker heeft precies genoeg ruimte om een koffer met zijn persoonlijke spullen naast het bed te plaatsen. Mijn koffer is een beauty. Een geschenk van de directrice van de technische instelling. Leerjongen van het jaar en de op één na de hoogste puntenscore uit de geschiedenis van de school.
Alstublieft, mijn beste Noah. Uw beloning voor tien jaar van je leven. Hier heb je een lederen reiskoffer.
In die rechthoekige koffer zit alles wat ik bezit. Versleten werkplunje, ondergoed, lokalisatiekaart, extra schoenen, scholingsbewijzen en een twintigtal boeken. Stukgelezen allemaal. Die boeken zijn het enige wat echt van mij is. Ik werk van acht tot acht voor de gemeenschap, wat ik daarna verdien is voor mezelf. Voor eten of drank, voor sigaretten of boeken. Soms voor seks. Maar het gebeurt niet vaak dat een vrouw die ik leuk vind, de moeite doet om haar leidster aan te spreken. Zonder de toestemming van een leidster en de door haar uitgereikte blauwe kaart, is persoonlijke omgang – en zeker seksuele - met werkers verboden. Vandaar.
Bovendien vind ik mezelf maar gewoontjes en zo zie ik er ook uit. Eén tachtig lang, vijfenzeventig kilo. Donker haar, grijze ogen en gebronsd door het vele buitenwerk. Een onopvallend gezicht, dertien in een dozijn. Geen beer van een vent, maar tanig en gespierd. Gehard door het leven in de open lucht.
Niets speciaals, behalve misschien mijn houding.
Ik ben meer ontspannen dan de meeste van mijn collega’s, vat de dingen wat luchtiger op. Maar dat is niet het voornaamste. Ik praat en luister… en ik drink niet. Tachtig procent van de werkers drinkt te veel. Van zodra het acht uur wordt stromen ze in grote drommen naar de foeragebarakken en zetten het op een zuipen. Dat is hun keuze, het staat hen vrij. Van de gemeenschap krijgen ze zeven eenheden alcohol per dag. Ik ruil die van mij voor voedsel of sigaretten.
16:25 - Transport van de rivier naar de barakken.
Een kleine vrachtwagen brengt ons terug van de brug naar het basiskamp. De weg is hobbelig en de houten bankjes waarop we zitten steenhard. We worden door elkaar geschud. Straks nog even onze handen wassen in de barakken en dan avondeten. Om vijf uur stipt.
Om de kleine jongen uit mijn barak maak ik me zorgen. We wassen onze handen en praten met gedempte stemmen en ik vertel hem over mijn vorige klus in Dinar. Hij herkent me niet van op de werf en als ik hem vraag hoe oud hij is kijkt hij me wantrouwig aan.
‘Waarom wil je dat weten?’
Even gas terug nemen. En mezelf voorstellen. Ik steek hem mijn hand toe.
‘Noah. We werken samen aan de brug op de westelijke oever, is het niet?’
Hij knikt. Hij is zo wit als een laken. Ziek.
‘Ja. De brug. Mijn naam is Sam. Vorige maand ben ik zestien geworden.’
Ik glimlach.
‘Ah, net van school.’
Hij glimlacht terug. In zijn ogen lees ik blijdschap. Hij hield niet van het leven in de technische instelling. Zoals zoveel anderen voor hem.
‘Ik voel me niet zo goed, Noah.’
De jongen zegt het alsof hij het zelf niet gelooft. Niet wil geloven.
Niemand wil ziek worden. Dan ga je naar de ziekenboeg. Hij is bang en met reden, mensen sterven daar. Ze sterven er als vliegen.
‘Waar heb je pijn dan?’
‘In mijn buik. Al mijn spieren doen pijn, maar de ergste pijn komt van mijn buik.’ Sam fluistert. Zijn gelaat vormt nu een masker van pijn.
‘En ik heb diarree. Al sinds gisteren.’
Ik denk na. Eigenlijk heeft Sam een dokteres nodig, maar als ik hem dat zeg, weigert hij pertinent.
‘Geen klotendokteres. Ik wil niet naar het slachthuis.’
Sam is een groentje, maar zoveel weet hij al. Zo noemen wij werkers het hospitaal. Het slachthuis, of het knekelhuis.
Ik kijk op de klok die aan de stalen wand is bevestigd. Bijna vijf uur. Etenstijd.
‘Je moet veel drinken en goed eten,’ zeg ik.
‘Blijf straks dicht in mijn buurt, we zien wel hoe je jezelf voelt na het avondeten.’
17:00 - Voedselbedeling in de foeragebarak.
De rij is lang. Mannen schuifelen langzaam langs de bakken met voedsel. Smurrie. Grote lepels maken tikkende geluiden op de plastic borden.
De kleine jongen die voor me loopt is lijkbleek. Ziekelijk bleek. Sam valt op zijn knieën en wordt uit de rij geduwd. Niemand helpt hem, iedereen heeft honger. Ik wacht tot mijn bord met voedsel is gevuld, waarna ik op mijn schreden terugkeer en Sam overeind help. We nemen plaats aan één van de formica tafeltjes en ik geef hem mijn bord.
Hij eet langzaam. Met gulzige ogen.
Dan roept ze me. Haar stem klinkt hol in de grote ruimte. Weerkaatst.
‘Jij daar, werker. Ja, jij met dat grijze hemd. Hier komen.’
Ik sta op en kijk opzij. Er is een jonge vrouw die me wenkt. Haar lange haren zijn zwart, haar ogen groen. De okerkleurige mantel verraadt haar hoge positie, een leidster. Een dame. Knap ook.
Ze kijkt streng, maar haar ogen glimlachen.
Ik loop op haar toe. Maak een buiging. ‘Ja, mevrouw?’
‘Waarom geef je jouw eten aan die andere jonge kerel? Hij ziet er erg ziek uit, is hij familie van je?’
Ik schud van nee. Zeg haar dat de jongen buikkrampen heeft. Dat hij ziek is en het voedsel meer nodig heeft dan ik.
‘Heb jij geen honger dan?’
‘Toch wel, mevrouw. Ik heb vanmiddag ook niets te eten gehad. Papierwerk en controles. Vanwege de overplaatsing.’
Ze fronst. Haar dunne wenkbrauwen schieten omhoog.
‘Van waar kom je dan? Maakte je deel uit van de lading werkers uit Dinar?’
Ik knik bevestigend. Kijk haar verwachtingsvol aan. Ze wil iets zeggen.
‘Volg me,’ beveelt ze. We lopen naar de uitgang, verlaten de barak. Ze brengt me naar de refter voor het vrouwelijke personeel. Overal zitten vrouwen te eten aan houten tafels. Alles is er kraaknet en zuiver, de vloer, de dienbladen, de kleren van de dames en de mannen in hun gezelschap. Mijn god, wat ruikt het hier lekker. Naar gebraden vlees in jus en verse groenten. Naar kruiden. Aromatisch. Het water loopt me in de mond. De vrouw wijst me een stoel aan.
‘Ga zitten.’
Gehoorzaam neem ik plaats op een houten stoel. De leidster komt voor me zitten en gebaart naar de andere tafels.
‘Zie je die mannen daar? Weet je wie dat zijn?’
Ik schud van nee. Dat weet ik niet. Nieuwsgierig ben ik wel.
‘Dat zijn werkers, net als jij. Maar die vrouwen hebben hen in bruikleen van de gemeenschap. Ze hebben een blauwe kaart…voor hen persoonlijk, begrijp je?’
Ik knik, maar kijk de vrouw vragend aan. Ze leest de vraag in mijn blik. Kiest om die te negeren. Voorlopig.
Een dienster komt naar onze tafel en de leidster kijkt me aan.
‘Wat wil je eten, vlees of vis?’
‘Vlees, alstublieft.’
Het eten is hemels. Af en toe kijk ik de vrouw dankbaar aan. Zij kijkt toe terwijl ik eet. Ze kucht even.
Dan schraapt ze haar keel.
‘Ik wil je voor mij, maar alleen als jij akkoord bent. Ik wil geen man die mij niet wilt.’
Nu kijkt zij mij vragend aan. De rollen omgekeerd. Ik begrijp het niet helemaal, waarom ik? Dat is wat ik denk. Ze kent me niet eens. Ik ben maar een man, een waardeloze werkkracht.
‘Wel? Ben je jouw tong verloren?’
Ze grinnikt om haar eigen ongemakkelijkheid. En die van mij. We praten hier over meer dan een paar klussen voor haar opknappen. Deze vrouw wil een man voor zichzelf. Ze praat over seks.
Een beetje verlegen. Starend naar mijn lege bord. Zelfs als ik dat zou willen kan ik haar aanbod niet weigeren. Dat zou dom zijn. Heel dom.
Dan knik ik haar toe. Een spoortje van een glimlach.
‘Ik wil graag, mevrouw. U bent heel aantrekkelijk, als ik zo vrij mag zijn om dat te zeggen.’
Een zucht. Ze lijkt opgelucht.
‘Ja dat mag je, dank je. Ah, hoe heet je eigenlijk? Ik kan je moeilijk werker blijven noemen.’
Ze giechelt nu de spanning van haar af is gevallen. Ik begrijp haar houding niet. Enerzijds kortaf, bevelen snauwend. Anderzijds de opluchting. Het is onbegrijpelijk, iemand met haar hoge positie kan me laten terechtstellen als ze dat zou willen. Eén woord van haar zou volstaan.
Ik kijk op van mijn bord. Bestudeer haar gezicht. Haar ogen zijn amandelvormig, haar neus is kort en scherp. Grote zilveren oorringen blinken tussen het dikke zwarte haar. Mijn hart bonkt in mijn keel.
Ik haal diep adem. Adem uit. Ik kalmeer.
‘Noah, mevrouw,’ antwoord ik rustig.
Ze wenkt de dienster. Vraagt haar om het rekeningetje.
‘Mijn naam is Ante, Noah. Ik ben een leidster, weet je wat dat is?’
‘Ja, ik lees de krant en volg het nieuws, mevrouw. Leidster is een heel hoge rang.’
‘Goed dan,’ lacht Ante opgewekt terwijl ze de dienster een biljet overhandigt.
Ze staat op en ik volg haar naar buiten.
Ik zie hoe ze kijkt naar mijn sjofele werkkledij. Stoffig en vol zwarte vegen, overal modder en vuiligheid. Ik draag een bruine broek, een versleten, grijs hemd en zwarte veiligheidsschoenen, het standaard model met een stalen tip. Ook smerig. Mijn haren zijn te lang en onverzorgd. Ik schaam me om mijn uiterlijk. Ongeschoren en ongewassen na een dag op de brug. Ik sla mijn blik neer terwijl ze me van kop tot teen opneemt.
Mijn ongemakkelijkheid ontgaat haar niet, ze knijpt haar lippen op elkaar. Ze denkt na.
‘Kom maar mee, Noah. We gaan naar mijn ambtswoning.’
19:00 – Hoofdkwartier Benelux Gemeenschap.
Ante ’s ambtswoning is een grote bungalow. Groot is nog te weinig gezegd, eerder gigantisch. Ze opent de deur en ik volg haar naar binnen. We komen meteen in de woonkamer. Die alleen al is groter dan een slaapbarak voor twaalf werkers.
‘Wacht hier even.’
Ik blijf in het midden van de enorme kamer staan. Ongelovig om me heen starend. Wat een luxe. De leidster spreekt in haar mobiele telefoon. Ik hoor niet wat ze zegt, maar het gaat over mij. Dat zie ik aan de manier waarop ze naar me kijkt, af en toe een vluchtige blik in mijn richting werpend. Ze klikt het kleine toestel dicht. Tevreden.
Ante komt opnieuw mijn richting uit. Wenkt me.
‘Meekomen. Jij gaat onder de douche,’ grinnikt ze.
Ik volg haar naar de badkamer. Alles glanst, de hele ruimte blinkt als een spiegel. Het langwerpige bad, het toilet, bidet en de douchecabine. Links in de hoek een groene container. Een vuilbak?
‘Gooi je kleren in die bak,’ zegt ze. Haar stem hapert eventjes. ‘Die groene vuilcontainer. Alles behalve je schoenen en je riem.’
Eerst trek ik mijn schoenen uit, daarna mijn kousen. Die deponeer ik in de bak. Ik knoop het werkhemd los en frunnik aan mijn broeksriem. Mijn broek verdwijnt in de vuilcontainer. De riem leg ik naast mijn schoenen op de grond.
Ante knijpt haar lippen op elkaar. Ik draag enkel nog een slip. Grijs. Katoen.
Ze wacht geduldig, houdt haar adem in. Geeft me een klein knikje met haar hoofd en kijkt toe hoe ik mijn onderbroek uittrek.
Dan mik ik ook de slip in de groene bak. Open de douche cabine.
Het hete water geselt mijn huid. Het klettert, prikt en brandt. Het voelt heerlijk. In de barakken is het water nooit zo warm. Ik was vergeten dat water zo warm kon zijn en voor een ogenblik vergeet ik ook de vrouw die tegen de muur leunt en glimlachend toekijkt hoe ik me inwrijf met zeep. De leidster, Ante.
Ze reikt me een handdoek aan wanneer ik uit de douchecabine kom. Donkerblauw en fluweelzacht. Ook al zo een ongekende luxe. Zwijgend staat ze daar terwijl ik me afdroog. Als ik aanstalten maak om de vochtige handdoek rond mijn middel te knopen steekt ze haar hand uit.
‘Nee. Geef hem aan mij.’
Vooraan in het huis rinkelt de deurbel. Ik denk toch dat het de deurbel is, een helder gerinkel. Klokjes, belletjes.
Ante gooit de handdoek in de plastic vuilcontainer en gebaart me haar te volgen. De woonkamer in. Ik wacht op haar naast een kunstig gedraaide keldertrap die zich elegant naar beneden kronkelt. Bewerkt hout met sierlijke gietijzeren leuningen. De vloer voelt kil aan onder mijn blote voeten. Tegels, natuursteen. Onopvallend zet ik een stap opzij, naar links waar ik op het tapijt ga staan.
Van op die plek zie ik hoe de leidster haar voordeur opent. Twee vrouwen komen naar binnen.
De ene is een beetje mollig, blond en klein van gestalte. De andere is een zwarte vrouw. De Afrikaanse is slanker, groter ook. Alles aan haar is pikdonker. Haar huid, ogen en haren. De blonde geeft Ante een groot pak. In een plastic tas.
Ze praten met de leidster, maar gluren de hele tijd in mijn richting. Ik zou mijn geslacht met mijn handen kunnen bedekken, maar ik vertik het. Mijn armen hangen ontspannen langs mijn dijen. Ik tel mijn adem. Eén, twee. In en uit. In en uit.
Terwijl ze mijn richting uitkomen, overhandigt de zwarte vrouw Ante een dossiermap. Mijn dossier, ongetwijfeld. Het boeiende leven van Noah, wegenwerker en bruggenbouwer.
‘Zo kende ik je niet, Ante,’ giechelt de blonde. ‘Een man in je woonkamer. En in zijn blootje nog wel. Nu begrijp ik waarom je mannenkleren nodig hebt.’
De leidster glimlacht, maar het is niet van harte. Ik heb de indruk dat ze die twee dames liever niet had binnengelaten. Er zijn momenten waarop je zelfs je vrienden liever ziet gaan dan komen. Dit is zo een moment. Vooral omdat de blonde vrouw me blijkbaar wel ziet zitten. Ze kan haar ogen niet van me afhouden. Pretlichtjes. Ze grinnikt en wijst naar mijn penis.
‘Hij is flink groot geschapen ook, die werker van jou.’
Ik vecht tegen de aandrang om op mijn onderlip te bijten. Mijn gezicht verraadt niets.
De leidster kijkt de blonde vernietigend aan.
‘Hij is voor mij, Henne. Vooruit, meiden. Een beetje privacy alstublieft. Hup, naar buiten.’
Ze geeft niet af, die blonde. Knijpt haar ogen tot spleetjes.
‘Waar hebben ze je geplaatst, werker?’ Vraagt ze bot.
Ik antwoord niet meteen, kijk naar de leidster. Wacht op een teken.
Ante knikt me toe. Het is oké, ik mag haar antwoorden.
‘Bij de ploeg van brug westoever, in barak 19,’ zeg ik tegen de blonde.
Ze glimlacht, maar het is geen lieve glimlach. Eerder kil. Verwarrend, angstaanjagend misschien. Ik weet het niet.
Ante merkt mijn verwarring op. Kijkt me vriendelijk aan. Ze vindt het blijkbaar plezierig dat ik mijn afkeer voor de blonde vrouw niet kan verbergen. Misschien zijn die twee helemaal geen goede vriendinnen.
Nadat haar bezoek het huis verlaten heeft stelt ze me gerust.
‘Trek het je niet aan, Noah. Morgen laat ik je overplaatsen. Heb je een voorkeur?’
Ik knik van ja. Dit soort kansen moet je grijpen.
‘De tunnelploeg van de zuid verbinding, mevrouw,’ antwoord ik. ‘Mag ik u nog iets vragen?’
‘Ga je gang,’ glimlacht ze. ‘Maar als het over die zieke jongen gaat ben je te laat.’
De leidster schrikt als ze aan mijn gelaatsuitdrukking ziet hoe verkeerd ik haar begrijp.
‘Nee, nee, maak je niet ongerust,’ zegt ze snel. ‘Hij is niet dood. Ik heb hem naar mijn eigen dokter laten brengen. Het komt wel goed met de jongen, dat wil zeggen… als jij hem binnenkort opnieuw onder je hoede neemt.’
De dankbaarheid in mijn blik is niet gespeeld. Die is echt en puur. Voor deze vrouw zal ik mijn uiterste best doen, op alle gebied. Vanaf dat moment bekijk ik haar met ander ogen. Haar knappe gezicht met het dikke, golvende haar en de onbedekte huid van haar slanke hals en armen. Alle rondingen die de dure stof van haar jurk laten opbollen. Borsten, heupen en dijen. Mijn penis roert zich. Kleine schokjes. Halfstok.
Ze lijkt mijn gedachten te raden. Gedurende één nanoseconde kijkt ze omlaag. Naar mijn lid. Dan haalt ze diep adem.
‘Kom mee. Ik wil je neuken.’
Ze knijpt even in mijn penis, plagerig. Dan grijpt ze mijn hand. Sleurt me mee.
Naar het slaapvertrek.
Het is er lekker warm en er ligt vast tapijt, zacht en wollig. De muren zijn geverfd, zandkleurig. Drie grote pentekeningen versieren de linkerwand, de grote wand tegenover het raam: een groep nomaden, een woestijnlandschap en een vrouwelijk naakt. Maar het is het brede bed dat de ruimte domineert. Een prachtig gietijzeren frame is zwart gelakt, het bedovertrek vermengt alle tinten van bruin met Afrikaanse motiefjes. Het reusachtige meubelstuk staat pal in het midden van de kamer.
De leidster gebiedt me om te gaan zitten. Het gladde hoeslaken is niet warm en het voelt kil aan onder mijn billen, maar ik ben te opgewonden om er veel aandacht aan te besteden.
Ante begint haar jurk los te knopen. Haar blik is nu op mijn erectie gericht. Mijn lid is opgezwollen en staat stijf omhoog.
Ze glimlacht en begint zich uit te kleden.
‘Ik wind je op. Waarom wind ik je op?’
De jurk glijdt van haar lichaam en belandt ritselend op het tapijt. Ante draagt er een donkerrode beha en slip onder. Ik richt me op en ga voor haar staan. Mijn erectie schuift langsheen haar blote buik terwijl mijn vingers de sluiting van haar beha zoeken. Ik vind wat ik zoek en trek de beha uit.
Fluister mijn antwoord in haar linkeroor.
‘Omdat je mooi bent. In meer dan één opzicht.’
Ze huivert wanneer ik haar borsten streel. De tepels voorzichtig tussen mijn vingers neem. Er lichte druk op uitoefen. Ze zwellen en richten zich op. Haar adem stokt.
Tastend. Haar vingers zoeken mijn penis. Strelend, liefkozend. Een explosie van genot raast door mijn lichaam. Ik was vergeten hoe goed dit voelt. Een vrouw die me daar aanraakt. We kussen elkaar nu. Ik proef haar lippen, haar tong. Dan kniel ik voor haar neer. Kus haar buikje, de satijnen huid smaakt zoutig en voelt warm aan.
Mijn vingers glijden onder de rand van haar slip. De fijne stof glijdt langs haar dijen, knieën, enkels en voeten. Ze is naakt en die smaak is nog zouter, haar vagina. De sterke muskusachtige geur van haar sappen bedwelmen me terwijl ik haar likkend en zuigend bedien.
Ante kreunt zachtjes.
‘Oh ja,’ zucht ze. ‘Niet ophouden nu.’
Haar stem klinkt hees, opgewonden. Ver weg.
Dan komt ze. Luid hijgend. Haar benen trillen en ze gaat op het bed zitten. Ze neemt mijn gezicht tussen haar handen.
‘Dat was heerlijk,’ fluistert ze. ‘Kom, sta op en kom naast me zitten.’
Ik richt me op. Duw me af aan de rand van het grote bed. Mijn erectie steekt naar voren. Nu is het mijn beurt om te huiveren want de leidster neemt mijn pik in haar hand. Omklemt hem met haar vingers. Bekijkt hem aandachtig. Nieuwsgierig.
‘Neem me,’ zegt ze. ‘Steek hem in mij en neem me.’
We neuken. Dat is wat we ons voorhouden, dat het gewoon maar neuken is. Puur lichamelijk. Seks.
Maar dat is het niet. Als ik klaarkom en mijn zaad in Ante uitstort voelt het als sterven. Ik ben bang en een enorm gevoel van eenzaamheid en gemis overspoelt me. Als een rivier. Kolkend en wild.
Dit kan ik missen, net nu ik mezelf zo goed onder controle had. Ik leefde mijn leven van dag tot dag. Gewoon. En nu is er deze vrouw.
Een leidster, godverdomme. Ze heeft zoveel macht, zoveel verantwoordelijkheid. Verkozen door de duizenden van haar gemeenschap. Een vrouw met een voorbeeldfunctie.
Het is hopeloos.
‘Waaraan denk je?’
Ante ligt naast me. Op haar zij. Ze kijkt me nieuwsgierig aan.
‘Aan hoe heerlijk dat zonet was.’
Ze zwijgt. Haar vingertoppen aaien langs de zachte, zwarte haartjes op mijn buik. Dan glimlacht ze. En trekt het laken over ons heen. Ze vleit zich tegen me aan.
‘Ja, heerlijk.’
Ze fluistert. Stilletjes, uitdovend. Dan het bevel.
‘Laten we gaan slapen.’
Ante zegt het liefjes en zonder dwang, maar het is en blijft een bevel. Het duurt nog uren voor ik de slaap kan vatten. Ik voel haar lichaam tegen mij aan leunen. Naakt en vrouwelijk. Haar adem ruikt naar pepermunt en iets anders. Fruitiger.
Ze slaapt. Ze ademt in en uit. Er is terug een grote afstand tussen haar en mij. Ze is zelfs verder weg dan ooit.
Deel 2
De volgende ochtend schudt ze me wakker.
‘Je moet gaan. Binnen een half uur begint je shift op het zuid.’
Ik kijk haar aan. Nog slaperig en suf. Langzaam word ik me bewust van waar ik ben. Met wie. Wat me gisteren allemaal overkwam.
Ante. De leidster.
‘Ah, wat moet ik aantrekken? Ik heb geen kleren.’
Ante geeft me het pak dat de twee vrouwen de dag voordien hadden afgeleverd. Het bevat mannenkleding. Ondergoed, twee jeansbroeken, evenveel hemden en een trui. De stof is van goede kwaliteit. Duur. Ik kleed me aan terwijl de leidster toekijkt.
‘Het past je als gegoten,’ glundert ze. ‘Hm, en je ziet er knap uit ook. Blauw staat je.’
Ik glimlach haar toe.
‘Dank je.’
‘Kom, er is ontbijt,’ lacht ze.
De grote keuken ruikt naar gerookt spek en koffie. Er is honingmelk en gestoofde kaneelpeertjes. Het is hemels. Onwerkelijk.
We eten in stilte. Praten met onze ogen. Groen en grijzig lichten ze op.
Af en toe kruisen onze blikken zich. Ook zij stelt zich vragen, ik zie het in haar ogen. Ik zie het. Hoe ze soms haar ogen neerslaat. Er was iets gisteren, iets wat we geen van beiden verwacht hadden.
Ante twijfelt over iets. Ik wou dat ze haar gedachten uitsprak, maar ik heb niets te willen. Ik ben een werker. Een onbeduidende lijfeigene van de gemeenschap.
Dan hoor ik de voordeurbel.
‘Dat zal de ploegbaas zijn,’ zegt Ante. ‘Ik had hem gevraagd om je hier op te halen. Hij weet dat je een goede werkkracht bent.’
‘Staat dat ook in mijn dossier?’
De woorden klinken rauwer dan ik ze bedoelde. Komen er anders uit. Harder en met meer sarcasme. Ik vervloek mezelf.
De leidster knijpt haar lippen op elkaar. Ook zij snauwt nu.
‘Alles staat erin. Of denk je dat ik zomaar met een man neuk zonder dat ik weet of hij veilig is?’
Daar heb je het. Een speeltje, meer ben ik niet voor deze vrouw. Maar nu is er duidelijkheid. Weg die dwaze gedachten dat er misschien meer tussen ons was dan alleen maar seks. Ach, mijn leven is zo slecht nog niet. Van dag tot dag.
In focus.
Ante begeleidt me naar de voordeur. Ik zeg niets, wachtend tot zij iets zegt. Ze opent de deur. Daar wacht de ploegbaas. Een kleine man. Oud en getekend door een leven van hard werk. Gebronsd.
‘Veel geluk, Noah,’ mompelt ze. ‘Zorg goed voor jezelf. En voor die andere jongen…?’
Haar stem klinkt niet langer bits. Dit is het afscheid en niemand wil afscheid nemen met een valse noot. Dus ik ga erin mee.
‘Sam. Hij heet Sam,’ antwoord ik. ‘En jij ook veel geluk.’
Dat klinkt dwaas, ze heeft al veel geluk. Ze is leidster, heeft alles wat haar hartje begeert. Misschien dat ze daarom glimlacht. Of is het omdat ook haar leven nog zo slecht niet is?
Wie zal het zeggen?
Ik kijk niet achterom. Volg de ploegbaas naar zijn busje. Hij werpt een blik op mijn nieuwe kleren. Glanzend en ruikend naar de nieuwigheid. Maar het is geen jaloerse blik. Dat siert hem en ik vind hem al meteen sympathiek. Hij wrijft langs zijn stoppelbaard. Doorbreekt het zwijgen dat tussen ons in hangt.
‘Leuke nacht gehad, knul?’
Mijn lippen vormen een flauwe glimlach. Ik knik bevestigend. Verzink half in gedachten. Nagenietend.
‘Ja. Een erg leuke nacht.’
Ante hoort het op de ochtendradio. Instorting op het Zuid, tweehonderd werkers dood of vermist. Drie dagen nadat ze de man de deur heeft gewezen. Na een nacht van vrolijkheid en spannende seks. Verdomme, het was zo ’n aardige kerel. Vreselijk aantrekkelijk ook.
Noah.
In haar wereld hebben tweehonderd mannen niets te betekenen. Het zijn toch maar werkkrachten zonder rechten. Tweederangsburgers en perfect vervangbaar door andere mannen die net zo hard kunnen werken. Maar Ante kan Noah niet uit haar hoofd zetten. Ze vraagt haar secretaresse om alle afspraken voor die dag te verzetten, stapt in haar wagen en rijdt naar het Zuid.
Naar de plek van de ramp.
‘Zijn er overlevenden, commandante?’ Ze vraagt het aan de vrouw die de acties van brandweer, politie en krijgsmacht coördineert.
De vrouw haalt haar schouders op.
‘Geen idee, mevrouw. De reddingsactie wordt stopgezet wegens te duur, ik was net van plan om de graafmachines terug naar de stalplaats te sturen.’
Ante knijpt haar ogen tot spleetjes. Ze kan niet geloven wat ze de vrouw hoort zeggen.
‘Er zitten daar misschien tientallen slachtoffers gevangen in die ingestorte tunnel en jij stuurt de graafmachines weg,’ gromt ze woedend. ‘Denk eens aan die mannen. Gewond, in ademnood en doodsbang, ze werden levend begraven, verdomme!’
‘Maar het zijn mannen, leidster. Die zijn toch van geen tel,’ stamelt de commandante.
Ante ’s blik spreekt boekdelen en de commandante geeft opdracht om de zoektocht naar overlevenden voort te zetten. Men zoekt naar holle ruimten waar zich eventueel mensen in leven hebben kunnen houden.
10:00 - Tunnel 56/sectie R van de Zuid verbinding.
Mijn rechterbeen voelt loodzwaar aan, het zit gekneld tussen ingezakte stutten en de bodem van de tunnel. Mijn armen zijn vrij en ik geef de jongeman naast mij een por. Hij beweegt niet.
‘Hé, is er iemand die licht kan maken,’ schreeuw ik.
Twee meter verder knipt er iemand een zaklamp aan. De lichtbundel beschijnt het gezicht van Saul, mijn ploegbaas.
‘Kom voorzichtig naar me toe,’ zegt Saul. ‘Ik ben de overlevenden aan het verzamelen in sectie L, daar is meer zuurstof dan hier in de zijgangen.’
‘Ik zit geklemd, chef,’ antwoord ik hijgerig. ‘Mijn linkerbeen zit vast tot aan de knie.’
Saul vloekt en richt de lichtstraal op mijn been. Pas dan zie ik hoeveel geluk ik gehad heb, had ik me een halve meter meer naar links bevonden op het ogenblik van de instorting, dan was ik nu bedolven geweest. En morsdood. De ploegbaas beschijnt mijn van pijn vertrokken gezicht. Het zit helemaal onder het bloed.
‘Jij bent die nieuwe. Noah, is het niet?’
‘Ja, Noah.’
‘Houd moed, kerel,’ troost hij. ‘Ik ga een paar mannen halen om stutten te plaatsen terwijl we je been bevrijden.’
Ik fluister een bedankje en blijf alleen achter in de inktzwarte duisternis. Levend begraven.
De lichtbundel keert terug. Saul heeft twee mannen bij met houten stutten, een kleine schop en een breekijzer om als hefboom te gebruiken. Tijdens het uitgraven van mijn been wordt de pijn ondraaglijk. Mijn ogen worden vochtig en ik voel mijn hoofd tollen.
‘Waarom die moeite doen, zijn been is toch naar de kloten,’ hoor ik iemand grommen. ‘Je kunt beter dood zijn dan een zielige invalide in één van de gesloten instellingen voor werkonbekwame mannen.’
‘Ach, houd je grote bek, David,’ sist de ploegbaas. ‘Je ziet toch dat die kerel pijn lijdt?’
Dat is het laatste wat ik hoor. Dan verlies ik het bewustzijn.
Wanneer ik bijkom lig ik tussen tientallen andere gewonden in een grote, schaars verlichte open ruimte. Het licht is afkomstig van batterij lampen, dit moet sectie L zijn. Ik verbijt de pijn die ik voel, verzamel alle moed die me nog rest en kijk angstig naar mijn been. Ondanks het kloppende gevoel en de scherpe pijnscheuten lijkt de schade nogal mee te vallen.
Mijn ploegbaas komt naar me toe en gaat naast me op de grond zitten.
‘Ik zal je wat morfine uit de EHBO kit geven, knul,’ zegt hij vriendelijk. ‘Je ziet er vreselijk uit, maar dat komt door het bloedverlies. Ze ons nu wel snel vinden, ik kan de graafmachines al horen. Al moet ik wel zeggen dat ik het heel even benauwd kreeg toen ik die verdomde dingen plots niet meer hoorde. Ik dacht dat ze het zoeken gestaakt hadden.’
‘Je praat maar wat, chef,’ snauwt David bitter. ‘En je geeft de mensen valse hoop met je geleuter. Niemand komt ons redden en onze zuurstof raakt op. We zullen hier stikken als ratten. We…’
Saul ’s mokerslag raakt David hard op zijn rechter slaap en de man zakt als een pudding in elkaar. Hier en daar wordt er goedkeurend gemompeld.
‘Luister niet naar die dwaas,’ roept Saul. ‘Ik haal ons hier levend uit, als is dat het allerlaatste wat ik ooit doe!’
De mannen knikken en slaan Saul vriendschappelijk op zijn rug en schouders. Ze respecteren hun ploegbaas, maar dat neemt niet weg dat we allemaal in ademnood geraken.
Het geluid van de graafmachines lijkt nu heel dichtbij. Toch heb ik het gevoel dat ik steeds dieper in de aarde wegzink. Ik hoop dat het de morfine is want het alternatief is dat ik aan het sterven ben. Ik voel me loom en mijn oogleden worden steeds zwaarder. Er is haast geen lucht meer… Wanneer het felle, witte licht in mijn ogen schijnt, laat ik me meevoeren. De vergetelheid in.
‘Is dit nu doodgaan?’ Vraag ik me af. En dan is er niets meer.
11:45 – Kamer 677, gemeenschapsziekenhuis.
De jongen die bij het bed zit te waken knippert met zijn ogen. Met een ruk richt hij zich op. Verwachtingsvol.
‘Ja, word maar wakker, Noah,’ zegt hij opgewekt. ‘Ik ben het, Sam!’
Langzaam open ik mijn ogen. Half verblind staar ik hem aan, mijn jonge vriend Sam. Gezond en wel, helemaal genezen van het virus wat hem zo te grazen nam toen we voor het eerst samen werkten aan de brug op de westoever.
‘Hoi, Sam,’ zeg ik hees terwijl ik om me heen kijk. ‘Zijn we in het knekelhuis?’
‘Niets knekelhuis,’ lacht Sam. ‘Dit is een ziekenhuis voor vrouwen, Noah. Kijk maar, moet je dit zien.’
Hij haalt iets uit de achterzak van zijn versleten jeans en houdt het vlak voor mijn gezicht. Het is een rechthoekige, blauwe kaart uit plastic met Sam ’s gegevens erop gedrukt.
‘Een blauwe kaart, hoe kom je daaraan?’
Sam lacht en neemt iets van het hoge tafeltje dat naast mijn bed staat.
‘Geen idee,’ zegt de jongen. ‘Maar jij hebt er ook één.’
Mijn hersens gaan aan het werk, iets wat me ontzettend veel moeite kost. Ik voel me zo zwak en leeg.
Alleen een leidster kan die kaarten uitreiken. Ante, dus.
‘Heb je die kaart al lang, Sam,’ vraag ik nieuwsgierig. Ik hoor mijn stem, maar het lijkt alsof ze van heel ver weg komt. Alsof ze zweeft, uitdooft.
Hij knikt van ja en begint te vertellen.
‘Toen ik vorige week zo ziek was en jij met die leidster mee ging, ben ik naar de barak teruggestrompeld. Ik dacht dat ik zou sterven, Noah. Maar toen kwam er een grote, zwarte vrouw die enkele mannen beval om me hierheen te brengen. De volgende dag kreeg ik een blauwe kaart van de dokteres, ik voelde me al beter, maar ze zei dat ik hier nog twee weken in quarantaine moest blijven.’
Ante had dus niet gelogen, er was goed voor Sam gezorgd. En mijn aanwezigheid hier zou ook wel haar werk zijn.
Ik span me in om meer woorden te vormen. Een vraag te stellen aan mijn jonge vriend.
‘Is die leidster nog hier geweest, Sam? Die van vorige week, bedoel ik?’
Hij schudde zijn hoofd.
‘Ah, nee. Die heb ik niet teruggezien. Zeg, maar vertel eens hoe het was, daar in die tunnel? Ze zeggen dat jullie ploegbaas een held is en dat veel van zijn mannen hun leven aan hem te danken hebben. Er zou ook een man gearresteerd zijn omdat hij de boel saboteerde, maar of dat nu voor of na de ramp was weet ik niet. Die krijgt gegarandeerd een chip ingeplant. Of erger.’
Sam ’s vraag brengt me enigszins van de wijs. Ten eerste heb ik de meeste tijd in de tunnel buiten westen doorgebracht, maar dat is het niet wat me doet huiveren. Ik krijg rillingen bij de gedachte dat iemand de tunnel met opzet zou hebben laten instorten.
‘Vertel jij me maar wat je weet, Sam,’ fluister ik stilletjes. ‘Ik herinner me niet veel, alleen dat ik op het eind dacht dat ik stikte.’
‘Dat was ook zo,’ antwoordt Sam. ‘De brandweer vond jullie maar net op tijd, er zijn tientallen mannen in het knekelhuis opgenomen met verstikkingsverschijnselen. Sommige hebben het niet overleefd, het is overal op het nieuws.’
Een verpleegster komt binnen, ze draagt een dienblad en jaagt Sam terug naar zijn kamer. Ze roept hem na dat ik net uit coma ben ontwaakt en dat hij me met rust moet laten. Ze zet het dienblad op de hoge tafel en rolt die tot aan mijn bed.
‘Je avondeten, Noah,’ zegt ze vriendelijk. ‘Dat wat ik zojuist zei van die coma was overdreven, maar die jonge knul zit hier dag en nacht bij je bed. Probeer niet te snel te eten. Je moet goed kauwen en langzaam slikken, oké?’
Ik voel me niet in staat om iets te eten en wil haar naar Ante vragen, maar ook dat lukt me niet. Het wordt zwart voor mijn ogen en alles draait. Iets zuigt me mee in die duisternis.
Wanneer de verpleegster op de alarmknop drukt begint er ergens anders een klein toestelletje te piepen.
Dokter Deirdre hoort het geluid en tast in de zijtas van haar witte uniformjas. Saul kijkt haar vragend aan.
‘Eén van mijn jongens, Deirdre?’
Ze kijkt op de display en knikt.
‘Het is die met zijn verbrijzeld been, hij ligt hierboven op de intensieve. Hij heet Noah. Ken je hem, lieverd?’
De ploegbaas van het zuid wrijft langs zijn stoppelbaard.
‘Ja, de nieuwe. Maar hoe komt hij hier? Waarom hebben ze hem niet naar het mannenhospitaal gebracht?’
Nu glimlacht de dokteres. Ze gaat rustig door met het verzorgen van Saul ’s schaafwonden, maar plots buigt ze zich naar hem toe en drukt een zoen op zijn lippen.
‘Hij zal een liefje hebben, Saul. Net zoals jij,’ fluistert ze. ‘Ik heb gezien dat hij een blauwe kaart heeft, maar wat ik wel vreemd vond is dat die op datum stond van vandaag. Wat denk je, is hij te vertrouwen?’
Saul haalt zijn schouders op. ‘Geen idee, hij lijkt me een oprechte kerel. Al moet ik wel zeggen dat hij door Ante zelf naar mijn ploeg is overgeplaatst.’
‘Door Ante? Door onze leidster zelf? Je maakt een grapje.’
‘Nee, ik ben er zeker van want ik heb hem drie dagen geleden bij haar thuis afgehaald,’ gaat de ploegbaas verder. ‘Hij was helemaal in het nieuw gestoken en zag er piekfijn uit. Ik zag gewoon dat hij bij haar geslapen had, al zei hij dat niet met zoveel woorden.’
Deirdre haalt diep adem en probeert het bonzen van haar hart onder controle te krijgen. Ze voelt hoe de angst zich door haar lichaam verspreidt en het lijkt alsof ze een klap in haar maag gekregen heeft.
‘Zou het een spion zijn, Saul? Zou de gemeenschap ons op het spoor zijn? Eén verrader is genoeg om ons hele netwerk bloot te leggen!’
‘Wacht even, meid. Als ze wisten wat wij tweeën allemaal uitspoken dan zat ik niet hier, maar hing ik al aan een elektrocutietoestel te krijsen van de pijn. Nee, ik geloof niet dat Noah een spion is. Hij is wel een intelligente kerel en als hij zuiver op de graat is zou hij zelfs een aanwinst kunnen zijn.’
‘Hem rekruteren, bedoel je? Daar is weinig kans toe, schat,’ zegt Deirdre zachtjes. ‘Zijn vooruitzichten zijn niet zo goed, dat been van hem komt nooit meer helemaal in orde. Misschien zal hij blijvend invalide zijn en je weet wat dat betekent; werker af en naar een gesloten instelling voor de rest van zijn miserabele leven.’
Saul neemt haar hand in die van hem. ‘Juist daarom is hij zo interessant, liefje. Hij is nog jong, hij zal liever met onze groep samenwerken dan te verkommeren in zo ’n instelling. Daar is die kerel te levendig voor, te slim. Dus ga nu maar naar hem toe. Maak hem beter.’
Deirdre kijkt opzij. Naar haar minnaar, de dappere Saul die ze boven alles liefheeft en met wie ze aan het hoofd staat van een ondergrondse verzetsgroep. Zij wensen terug te keren naar een samenleving waar man en vrouw gelijk zijn aan elkaar. Naar een wereld die de liefde tussen mannen en vrouwen niet langer verbiedt of aan banden legt met blauwe kaarten en andere wantoestanden. Maar voorlopig houden ze zich bezig met het beheer van een netwerk aan onderduikadressen voor werkonbekwame mannen die aan het leven in de gesloten instellingen willen ontsnappen. Er zijn meer vrouwen zoals Deirdre in deze gemeenschap. Vrouwen die graag met een man samenleven, zelfs als dat stiekem moet gebeuren.
Dan geeft ze haar man een kus en loopt naar buiten. Saul kijkt haar na, zijn kwieke dokteres met haar grijze haren en jeugdige ogen. Met haar ritselende witte ziekenhuisjas en veerkrachtige tred.
Zijn Deirdre.
De scherpe geur van vlugzout zorgt ervoor dat ik kokhalzend bijkom. Een al wat oudere dokteres kijkt me onderzoekend aan. Ze heeft een aantrekkelijk gezicht en vriendelijke ogen, maar haar stem klinkt vreemd.
‘Kun je me horen, Noah?’ vraagt ze rustig. ‘We moeten eens praten over je situatie. Die is ernstiger dan je misschien denkt.’
Ik knik haar toe, maar voel me nog altijd als verdoofd. Een gedachte flitst door mijn hoofd: wat als ik niet meer kan lopen? Of erger nog, niet meer kan werken?
De dokteres ziet mijn verwarring en legt haar hand op mijn schouder. Een gebaar van geruststelling.
‘Ik heb met je ploegbaas gepraat, Noah,’ gaat ze verder. ‘Hij spreekt heel lovend over jou, ook al ben je nog maar drie dagen bij hem in de ploeg. Je moet je realiseren dat er nog een heel moeilijke operatie nodig is om dat been van jou weer enigszins bruikbaar te maken. De knie, het scheenbeen en de voetbeentjes zijn voor tachtig procent verbrijzeld of gebroken. Nu voel je er niets van door de grote doses morfine die we je toedienen, maar zonder de medicatie zou je vreselijke pijnen lijden.’
Ze wacht even om dat alles tot mij te laten doordringen. Ik knipper verdwaasd met mijn ogen terwijl ik probeer uit te vissen wat zij eigenlijk van mij verwacht.
‘Ik kan hier niet blijven, is dat het?’ fluister ik terwijl ik probeer om me een beetje op te richten. ‘Probeert u me te vertellen dat ik naar het knekelhuis wordt gestuurd, of naar een gesloten verzorgingsinstelling? Want als dat zo is, dan moet dat maar.’
Al dat gepraat kost me verdomd veel moeite en mijn hoofd valt terug op het kussen. Ik voel me weer wegdrijven op een donkere wolk.
De dokteres laat me opnieuw aan het vlugzout ruiken waardoor mijn ogen even terug opengaan.
‘Nee, dat bedoel ik niet, Noah,’ zegt ze en haar stem klinkt al wat vriendelijker nu. ‘Zover is het nog lang niet, kerel. Ik zal er alles aan doen om dat te vermijden. Werkelijk alles. Is er nog iets anders wat ik voor jou kan doen?’
‘Bedankt Ante voor Sam,’ klinkt het hees, maar mijn stem is al te ver weg voor haar om te begrijpen wat ik zeg.
‘Wat zeg je, Noah? Ante bedanken voor wie? Voor Sam? Wie is Sam in hemelsnaam?’
Maar ik hoor haar niet meer. Mijn geest is weer uitgedoofd.
Deel 3
Na acht uur wordt Deirdre opgeschrikt door een verpleegster die haar wakker schudt. Het jonge meisje ziet er moe uit, maar ook opgewonden.
‘De leidster is hier, dokter,’ zegt het meisje samenzweerderig. ‘Ze is naar u op zoek en ik heb haar gevraagd om in uw bureau te wachten. Ik had haar eerst niet herkend, ze draagt geen officiële kledij.’
‘Dat heb je goed gedaan, Annie,’ antwoordt Deirdre terwijl ze het naamplaatje van de verpleegster leest. ‘Zei ze ook waarom ze mij zocht?’
‘Ja, dokter. Het gaat over de ramp in de tunnel bij het zuid. Ze zoekt iemand, ene Noah of zoiets. Een man denk ik… Ah, ik wist niet dat hier ook mannen toegelaten waren in dit ziekenhuis, dokter. Zou onze leidster zich niet vergissen?’
Deirdre bijt op haar onderlip en denkt koortsig na. Ze begrijpt er niets van, waarom interesseert de leidster zich zo voor die kerel? Zou hij dan toch een spion zijn? Hmm, misschien is het beter om een ongelukje te ensceneren. Een overdosis morfine zou wellicht…nee, nee! Dat wil Deirdre niet, het druist in tegen alles waar Saul en zij naar streven.
Plots valt haar blik op Annie. ‘Wat sta jij hier nog te doen, meisje? Heb jij geen rondes te doen?’
De verpleegster knikt en loopt naar de lift. Deirdre neemt de trap om nog wat tijd te winnen. Nog even na te denken en haar gezicht een ernstige, professionele uitdrukking te geven.
‘Ha, goede avond, dokter,’ zegt Ante vriendelijk. Ze reikt Deirdre haar hand en wacht tot die haar handdruk beantwoordt. ‘Vergeef me dat ik zo laat nog stoor, maar ik zoek een overlevende van de tunnelramp vanmiddag. Ik had aan de teams ter plekke gevraagd om hem naar hier te laten brengen en mijn secretaresse heeft enkele uren geleden zijn blauwe kaart afgeleverd.’
Deirdre kijkt de leidster ernstig aan en doet alsof ze diep nadenkt. De leidster draagt een strakke blauwe trainingsbroek, een wit sweatshirt en sneakers. Alsof ze naar hier is komen joggen.
‘Als ik me niet vergis heb ik twee slachtoffers van de ramp behandeld, mevrouw,’ begint ze voorzichtig. ‘De ploegbaas van de verongelukte werkers en een jongere man met een verbrijzeld been die er heel wat erger aan toe is. Hun namen kan ik me niet zo meteen herinneren, maar ik roep de verpleegster met wachtdienst. Die kan u naar de juiste persoon toebrengen.’
‘Dank u, dokter.’
Wanneer Ante hem daar zo ziet liggen, diep in slaap en zoveel kwetsbaarder dan ze zich hem herinnert, voelt ze zich een beetje schuldig. Ze had hem misschien niet zo snel naar de werf moeten terugsturen. Ach, dat is nu toch te laat. Zo mag ze niet denken, ze is een leidster en het algemene belang komt altijd op de eerste plaats.
‘Hij krijgt massa ’s morfine en slaapt de meeste tijd,’ zegt een fluisterstem achter haar.
Het is Cara, de verpleegster met wachtdienst. Ze kijkt glimlachend naar Ante en knijpt haar ogen tot spleetjes.
‘Uw vriendje?’
Eerst kijkt Ante het meisje fronsend aan, maar dan beseft ze dat deze jonge vrouw er geen idee van heeft wie ze is. Voor haar is ze gewoon een vrouw die op bezoek komt bij haar vriendje. Eigenlijk vindt Ante dat wel leuk, zo eens voor even een doodgewone vrouw zijn. Zonder al de verantwoordelijkheid, zonder de jaknikkers en de hielenlikkers.
‘Waarom denk je dat die man mijn vriendje is?’
Ante vraagt het uit nieuwsgierigheid en met een schelmse blik in haar ogen. De jonge verpleegster haalt haar schouders op en zucht.
‘Redenen genoeg,’ lacht ze vriendelijk. ‘Omdat u zijn enige bezoeker bent behalve die jonge knul van op virologie, omwille van de manier waarop u naar hem keek daarnet, omdat hij een blauwe kaart heeft en omdat u na het bezoekuur komt. Als iedereen weg is.’
Ante gniffelt de verpleegster toe en complimenteert haar speurzin.
‘Maar hij is niet echt mijn vriendje,’ glimlacht ze. ‘Ik heb maar één nacht met hem doorgebracht. Die blauwe kaart heb ik hem bezorgd omdat ik me zorgen maakte over hem, je moet je daar geen gedachten bij in je hoofd halen, hoor.’
‘O, maar dat doe ik niet, hoor,’ antwoordt het meisje. ‘Ik ben gewoon blij voor hem dat er ook vrouwen zijn zoals u en ik. En dat er iemand is met geld en macht die ervoor zorgt dat hij nog een kans maakt. Met zijn been bedoel ik.’
Ante begrijpt niet goed wat de verpleegster bedoelt.
‘Hoezo, met zijn been? Ik dacht niet dat het zo erg was, ze gaan het toch kunnen redden,’ vraagt ze ernstig.
‘Ah, hebt u dan niet met de dokteres gesproken, mevrouw? Het ziet er niet goed uit voor die jongeman,’ fluistert Cara. ‘Alles hangt af van een eventuele operatie. Zonder die operatie zal hij misschien nooit meer kunnen werken en om al zo jong naar één van de gesloten instellingen te worden gestuurd…’
‘Zo ver is het nog niet,’ zegt Ante nadenkend. ‘Ik zal hem maar laten slapen en morgen terugkomen.’
‘Mocht hij wakker worden, dan zal ik zeggen dat u geweest bent, mevrouw.’
Ante bedankt de verpleegster en keert naar haar ambtswoning terug. Vreemd genoeg voelt ze zich zo alleen wanneer ze even later in haar schuimbad ligt te weken. Dat is niets voor haar, zulke dwaze gevoelens.
‘Hé, hallo, Noah,’ fluistert Ante. ‘Hoe gaat het met je?’
Ik knik haar vriendelijk toe. ‘Beter dan gisteren,’ glimlach ik. ‘Toen was ik maar bij vlagen wakker. Sam is hier ook geweest, hij had een blauwe kaart, ik ook…’
Ze ontwijkt mijn vragende blik en gebaart naar mijn been.
‘Je moet nog geopereerd worden aan dat verbrijzelde been,’ zegt ze stilletjes. ‘De dokter is niet optimistisch over de uitkomst van de operatie, maar ik ken je. Jij bent geen negatief ingesteld type, hé Noah?’
‘Nee, het komt wel weer goed,’ antwoord ik. ‘Daar geloof ik in, maar ik wil je er wel voor bedanken, Ante. Ik weet dat het dankzij jou is dat ik hier ben en niet in één van die slachthuizen voor werkers. En Sam ook.’
De leidster staart me doordringend aan met die jadegroene ogen van haar. Ik probeer haar blik te duiden, maar die ogen lijken wel donkere poelen. Zwartgroen water zonder één rimpeling. Ze geven niets prijs van haar gevoelens. Maar haar stem doet dat wel.
‘Heb je nog aan mij gedacht, Noah? Aan die nacht een paar dagen geleden,’ vraagt Ante.
Ze doet haar best om te laten uitschijnen dat mijn antwoord er niet toe doet, maar ik voel dat dit maar pose is.
‘Ik heb geprobeerd om dat niet te doen,’ zeg ik terwijl ik naar mijn pijnlijke been tast. ‘Maar het is zoals met dit been hier, onmogelijk weg te denken. En daarbij, zulke mooie dingen overkomen mij niet elke dag…’
Daar moet Ante om glimlachen. Mijn eerlijke antwoord doet haar zichtbaar plezier, misschien vreesde ze dat ik zou doen alsof ik haar al lang vergeten was. Dat maakt het voor haar allemaal veel gemakkelijker. Ze zucht opgelucht en komt naast me op het bed zitten.
‘Toen ik hoorde wat er in de tunnel gebeurd was, kreeg ik het ijskoud,’ sprak ze met zachte stem. ‘Ik stelde me jou voor, levend begraven en langzaam stikkend. Verdomme, Noah, ik begreep het niet. Wat ik allemaal voelde, bedoel ik. Dan dacht ik weer aan hoe lekker je rook en hoe fijn het voelde om seks met je te hebben. Ik ben nog niet vaak met mannen samen geweest, weet je? En al zeker nog nooit met zo iemand als jij, die de dingen gewoon aanvaardt zoals ze zijn.’
Ik fronste mijn wenkbrauwen. ‘Hoe bedoel je, Ante?’
‘De wereld is nu eenmaal zoals hij is, Noah,’ zuchtte ze. ‘Ik ben een leidster, iemand met ontzettend veel macht en jij bent een werker uit mijn gemeenschap. Er kan nooit meer tussen ons zijn dan seks, nu al wordt over jou gepraat in het ziekenhuis. Hoe meer macht een vrouw heeft, hoe meer ze in de kijker loopt. Sommige dokteressen begrepen niet waarom ik op een operatie aandrong. In haar ogen ben jij niemand, een waardeloze werker die niet meer geschikt is voor zware arbeid en dus in een gesloten instelling voor de invaliden thuishoort.’
‘Ik begrijp nog altijd niet waar je heen wil, Ante,’ zeg ik hees. Mijn keel voelt kurkdroog aan en ik reik naar het glas water naast me. Het koele water voelt heerlijk. ‘Waarom doe je dit dan allemaal? Wat je me ook vraagt, ik zal het voor je doen en met heel veel plezier! Of je me nu helpt of niet, daar doe ik het niet voor, versta je? Ik doe het omdat ik het ook lekker vind en omdat je mij niet voor de gek houdt met die afstandelijkheid van jou. Nadat je me verteld had wat je voor de jonge Sam gedaan had, kon je mij alles vragen.’
Ante bijt op haar bovenlip en haalt diep adem. Ik zie haar denken en voor het eerst realiseer ik me dat er meer op het spel staat. Haar blik wordt een beetje wazig wanneer ze me geduldig aankijkt. Alsof ik een klein jongetje ben dat de les maar niet kan of wil begrijpen.
‘De dichtstbijzijnde gesloten instelling ligt op het grondgebied van de Welshe gemeenschap,’ zegt ze vriendelijk. ‘Dat is ontzettend ver weg en ik heb daar geen enkele inspraak. Heb je er een idee van hoe zo ’n plek er uitziet, Noah? Hoe de bewaaksters daar met werkers omgaan?’
Ik schud mijn hoofd. Nee, daar heb ik geen idee van.
‘Dat dacht ik al,’ zegt ze. ‘Want het leven is er geen pretje. Men behandelt er de werkers als gevangenen en laat hen de smerigste klusjes opknappen. De directie van de instelling doet wat hen het beste uitkomt en wie niet meewerkt, wordt streng gestraft. Ik hoor vreselijke verhalen over elektrocutie van gevangenen en het toedienen van ongeoorloofde medicatie.’
Ante ziet dat het nu pas tot mij doordringt wat me werkelijk boven het hoofd hangt. Er verschijnt een zachtere uitdrukking in haar groene ogen. Ze wil me geruststellen.
‘Ik zal er alles aan doen om dat te vermijden, Noah,’ zegt ze rustig. ‘Jij krijgt die operatie en dat been van je zult genezen! Ik zorg wel voor een plek waar je rustig kunt revalideren en je toch niet helemaal nutteloos zult voelen.’
Ze zegt het op een manier die weinig aan mijn verbeelding overlaat. Haar ogen boren zich diep in die van mij en we kijken elkaar wellustig aan. Dan staat ze op van het bed en sluipt naar de deur van mijn kamer. Haar hoofd verdwijnt heel even tussen de deuropening wanneer ze een blik werpt in de gang. Niemand. De deur kan niet op slot, maar Ante schuift er een stoel voor en blokkeert de deurknop.
‘Zal het gaan, Noah?’
Ik knik van ja. Gretig. Ze draagt één van de okerkleurige jurken die zo typisch zijn voor de leidsters en hun hoge rang en status verraden. Maar onder dat gewaad is Ante gewoon een mooie vrouw in een witte katoenen slip en een beha die iets te klein is, waardoor haar borsten groter lijken. Voller en steviger ook.
‘Ik zal voorzichtig zijn,’ zegt ze terwijl ze naast me komt liggen. Haar hand glijdt onder het laken, zoekend naar mijn penis. Ze grinnikt als ze voelt hoe hard hij al aanvoelt.
‘Jij vindt dit stiekeme gedoe ook opwindend, hé?’
‘Vreselijk opwindend,’ fluister ik.
Onze lippen vinden elkaar. Nat en warm. Terwijl we kussen voel ik haar vingers aan mijn onderbroek frunniken. Ze schuift die naar beneden - heel langzaam om mijn verbrijzelde knie niet aan te raken - en neemt mijn stijve penis in haar hand terwijl ik haar in mijn armen houd. Dicht tegen mij aan. Mijn handen zijn werkelijk overal; op haar hals en schouders, langs haar borsten en buikje en op haar rug waar mijn vingers onder de elastiek van haar broekje glijden en het naar beneden trekken. Dan streel ik het zachte vlees van haar billen. Van haar dijen en heupen.
‘Mijn kutje, Noah,’ hijgt ze ongeduldig. ‘Voel maar hoe nat ik ben. Toe, raak me aan…’
Glimlachend geef ik gehoor aan haar smeekbede en begin haar klitje en lippen te strelen. Ze voelen warm en nat aan. Ante kreunt van genot en haar ademhaling versnelt. Ze weet dat we er elk ogenblik iemand aan de deur kan komen, dus wacht ze niet langer dan nodig. Ik draai me op mijn goede zij en ze leidt me bij haar naar binnen. Ik stoot zonder veel kracht, maar het voelt net zo heerlijk als wanneer ik wild zou tekeer gaan. Misschien voelt het zelfs beter. Af en toe moet ik toch de pijn verbijten want hoe voorzichtig we ook zijn, pijn doet het toch. Pas wanneer ze mij in haar voelt verslappen, merkt Ante dat ik klaargekomen ben.
Ante klimt uit het bed. Met een papieren zakdoekje vangt ze mijn zaad op, het loopt in een dikke straal langs haar dij naar beneden.
‘Jij hebt het opgespaard, zeker,’ giechelt ze quasi verwijtend. Daarna trekt ze haar slip terug omhoog en fatsoeneert haar kleding. Haar ogen glanzen.
‘Tot morgen, werker Noah,’ zegt ze plagerig. ‘Ik kom je nog wel even bezoeken vlak voor je onder het mes gaat. Je een beetje moed inpraten, oké?’
Ik knik haar dankbaar toe. In mijn hoofd vormen zich mooie volzinnen waarin ik haar mijn dankbaarheid betuig of haar vertel hoe fantastisch ik haar vind, maar ze blijven in mijn keel steken. Mijn blik laat haar niet los terwijl ze heupwiegend naar de deur schrijdt. Ante beweegt zich met de soepelheid en gratie van een leeuwin. Koninklijke charme.
Rond de middag van de volgende dag keert mijn geluk. Drie uur voor mijn operatie krijg ik ongewenst bezoek van de officier voor arbeid en logistiek. Haar naam – Henne - ontsnapt me, maar het is dezelfde blonde vrouw die er in Ante ’s ambtswoning plezier in schiep om me te vernederen.
‘Verdomme, dus die oude aap van een ploegbaas loog niet toen hij zei dat jij in ons ziekenhuis lag,’ vloekt ze. Haar blik is triomfantelijk en tegelijkertijd voorspelt hij niet veel goeds. ‘Zo, zo, Ante ’s mannetje voor één nacht is dan toch aan een blauwe kaart geraakt,’ gaat ze verder. ‘Van wie heb je die, van haar zelf?’
Ik knik om aan te geven dat ze juist geraden heeft.
‘Je hebt tegen me gelogen, vriendje. Toen ik je kwam zoeken was je niet in de barak die je me had opgegeven en ik kan wel stellen dat ik daar behoorlijk geïrriteerd om werd.’
‘Ik was overgeplaatst naar het Zuid, mevrouw,’ antwoord ik.
Henne haalt haar schouders op, kijkt me onbewogen aan en trekt mijn blauwe kaart los van de bedrand.
‘Kan me niet schelen. Als een werker tegen me liegt over waar hij verblijft, dan wil ik hem nog liever vinden.’
De vrouw gooit mijn blauwe kaart in de prullenmand en geeft een teken aan de twee geüniformeerde agentes die bij de deur staan. De grootste van de twee houdt een paar krukken in haar hand.
‘Pak je spullen bij elkaar, werker,’ beveelt mijn kwelgeest. ‘Deze dames zullen je escorteren naar je nieuwe bestemming.’
Verbijsterd staar ik de vrouw aan. Mijn blik glijdt van de agentes naar de klok boven de deur. Nog minder dan drie uur voor mijn operatie.
Mijn hersens werken nu op volle toeren. Ik weet dat Ante nog langs wilde komen, maar herinner me dat ze gezegd had “vlak voor de operatie”. Koortsachtig zoek ik naar een manier om tijd te winnen.
‘Mag ik misschien nog snel even naar de wc? Ik moet hoognodig,’ vraag ik beleefd.
De agentes kijken naar hun overste en wachten tot de vrouw hen even kort toeknikt. Ik mag.
Eenmaal alleen in het kleine badkamertje van mijn ziekenhuiskamer draai ik de deur op slot. Ik had al eerder gezien dat er een slot op zat en hoop dat dit mijn redding zal zijn. Alleen Ante kan me nu nog helpen. Maar ik heb het doorzettingsvermogen van de blonde vrouw onderschat.
‘Draai die deur terug uit het slot, werker,’ blaft ze meteen.
Aan de andere kant van de deur houd ik me stil. Mijn hart bonkt als gek en mijn knie voelt zwaar en pijnlijk aan nu ik niet langer neerlig. Puffend laat ik me op de grond zakken zodat mijn been opnieuw in een horizontale positie komt te liggen.
Ik hoor hoe de agentes proberen om de deur te forceren. Mijn enige hoop is dat ze zullen proberen om me te paaien en wachten tot ik mijn verzet opgeef wanneer de pijn in mijn knie te erg wordt. Op die manier hoeven ze de deur niet te beschadigen. Elke verpleegster kan hen vertellen dat ik om de zoveel tijd een dosis morfine nodig heb. Maar mijn hoop vervliegt bij het horen van de bijlslagen aan de andere kant van de deur. Met een harde knal vliegt ze open en de twee agentes stormen naar binnen.
Onmiddellijk steek ik mijn handen omhoog in een gebaar van overgave. De kleine agente, een mager meisje met kortgeknipte haren en een woeste blik in haar ogen negeert dat gebaar en drukt haar voltagestok in mijn onbeschermde oksel. De klap is verschrikkelijk wanneer de elektriciteit door mijn lichaam knalt. Ik heb geen gevoel meer in de arm die nu slap en weerloos aan mijn schouder bengelt.
‘Wie denk jij wel dat je bent, smeerlap,’ snauwt ze me toe. ‘Werkers die muiten worden geliquideerd, is het dat wat je wilt, misschien? Wil je sterven, werker?’
Ik verga van de pijn en voel de paniek nu echt wel door mijn lijf razen. De andere agente grijpt haar collega bij de schouder.
‘Kalm aan, Filippa,’ hijgt ze. ‘Dat was niet nodig, joh! Hij verzet zich toch niet.’
‘O jawel,’ grijnst Henne. ‘Geef hem nog maar een stroomstoot voor je hem de handboeien aandoet.’ Ze wijst naar mijn ingezwachtelde been. ‘Op dat kapotte been van hem.’
Dat is zelfs voor de brutale Filippa te veel van het goede. Ze blijft besluiteloos staan terwijl haar blik van Henne naar haar collega flitst. De grote agente schudt haar hoofd. Ze wil niet en kijkt stuurs voor zich uit. Dan kijkt ze me met een medelijdende blik aan, ik lig nog altijd op de grond en draag enkel een T-shirt en onderbroek boven mijn windsels. Ze neemt een besluit en wendt zich tot de officier voor arbeid en logistiek.
‘Dat meent u toch niet ernstig, mevrouw? Voor zover ik weet heeft deze man geen misdrijf begaan. Ik dacht dat dit een routine GIWO transport was?’
Henne heeft er genoeg van. Ze rukt de wapenstok uit Filippa ’s hand en drukt hem ruw tegen mijn ingezwachtelde knie. Wanneer ze de stroom activeert voelt het aan alsof mijn been bij de knie wordt afgehakt. Mijn schreeuw moet over de hele verdieping te horen zijn. Ik zak opzij en knal met mijn hoofd tegen de betegelde vloer. Niet dat ik daar zelf nog iets van merk, noch van het feit dat mijn onderbroek donker kleurt wanneer ik mijn blaas leeg. Of dat de agentes Henne ontwapenen en haar kalmerend toespreken. Ik zweef weer door een inktzwarte duisternis, buiten bewustzijn.
Het tumult in mijn kamer heeft enkele verpleegsters naar binnen gelokt. De hoofdverpleegster kijkt Henne en de agentes boos aan. ‘Wat bent u met die patiënt van plan? Hij mag nog niet vervoerd worden, mevrouw,’ zegt ze tegen Henne. Ze kijkt naar mijn bewusteloze lichaam en ziet dat ik mezelf bevuild heb. ‘Wat hebben jullie met die man gedaan? Jullie hebben hem toch niet met één van die voltagestokken bewerkt?’
Henne negeert de vrouw haar vragen.
‘Ik ben de officier van arbeid en logistiek,’ antwoordt ze bits. Ze beveelt de agente die Filippa heet om een rolstoel te gaan halen. ‘Deze werker wordt overgeplaatst,’ gaat ze verder. ‘Ik ben gemachtigd om hem naar de dichtstbijzijnde GIWO te sturen en dat is precies wat ik ga doen. Als het u niet bevalt, kunt u of de directie van het ziekenhuis altijd een bezwaarschrift indienen.’
De hoofdverpleegster schudt haar hoofd. Ongelovig.
‘Dit is onverantwoord, mevrouw de officier,’ zegt de verpleegster terwijl ze op haar klembord kijkt. ‘Hij wordt vandaag geopereerd, hier staat het. Ik ga meteen naar de chirurg van dienst, dit is ongehoord!’
Het kan Henne niet schelen. Zij wil Ante dwars zitten en wanneer de hoofdverpleegster zich verwijdert tillen de twee agentes mij in een rolstoel. Van het ziekenhuis beland ik in een politiewagen en vervolgens in de ziekenboeg van het gevangenisschip dat me naar de GIWO van de Welshe gemeenschap brengt.
Ante staat met haar handen op haar heupen voor Deirdre ’s bureau. Samen met het hoofd chirurgie van het gemeenschapsziekenhuis luistert ze met stijgende verontwaardiging naar het verhaal van de hoofdverpleegster. Als die klaar is, reikt de leidster in haar tas en haalt er haar mobiele telefoon uit. Ze belt het nummer van Sar.
‘Sar, ik ben het, Ante,’ zegt ze kort. ‘Je moet iets voor me doen, meid. Zoek uit om hoe laat het gevangenisschip voor Wales uitvaart, laat me dat zo snel mogelijk weten en kom daarna meteen naar mijn woning.’
Ante haakt in en zucht hoorbaar. Nu is het wachten op Sar. De Afrikaanse werkt voor de geheime dienst en heeft al vaker klusjes opgeknapt voor haar persoonlijk, maar dit wordt een moeilijke…
‘Dat spijt me werkelijk voor u, mevrouw,’ zegt Deirdre voorzichtig. ‘Zulke dingen zouden niet mogen gebeuren. Ik hoorde van één van de andere verpleegsters dat ze die arme kerel erg hard aangepakt hebben. En dat op amper twee uur voor zijn operatie… Het is onbegrijpelijk.’
‘Ja, dat is het zeker,’ antwoordt Ante. Uiterlijk bewaart ze haar kalmte, maar innerlijk kookt ze van woede. Ze is razend op Henne, die laffe blonde slet probeert haar te raken door middel van die arme Noah. Hoe gemakkelijk! Hier zal ze voor boeten, denkt Ante. Ze zal wensen dat ze nooit geboren werd.
Deel 4
16:00 – Hoofdkwartier Benelux Gemeenschap.
Sar belt terug, ze heeft geen goed nieuws voor Ante. De leidster vloekt wanneer die haar vertelt dat Noah ’s schip een halfuurtje eerder de haven uitgevaren is.
‘Allemachtig, Ante,’ zegt Sar geschrokken. ‘Ik wist niet dat je zo aan die werker gehecht was. Ik dacht dat het een scharrel was toen ik je laatst zijn dossier bracht.’
Het blijft even stil aan de andere kant van de lijn. Ante denkt na over de opmerking van haar vriendin. Een scharrel? Ja, dat had ze ook gedacht, gewoon seks. Maar nu liggen de zaken anders.
‘Hij bevalt me, Sar,’ zucht Ante. ‘Die trut van arbeid en logistiek heeft hem gebruikt om mij te treffen. Ze aast al meer dan een jaar op mijn functie. Zeg, wanneer kan jij hier zijn?’
‘Ik ben onderweg. Geef me nog tien minuten.’
Ondertussen heeft de leidster een snelle douche genomen en haar trainingspak aangetrokken. Ze zit aan de plastic keukentafel en drinkt een kop groene thee wanneer de bel haar uit haar gedachten doet opschrikken.
Ante laat Sar binnen en omhelst de zwarte vrouw die al jarenlang haar beste vriendin is. De twee leerden elkaar tijdens hun militaire dienst kennen, waar ze een kamer deelden gedurende de twee maanden van algemene opleiding. Daarna koos Sar voor een commando eenheid omdat ze haar vliegbrevet wilde halen, terwijl Ante voor een officiersopleiding bij de strategische cel opteerde.
‘Gaat het, meisje? Je ziet er maar pips uit,’ vraagt Sar bezorgd. ‘Als het om die kerel is dat je zo somber bent, maak je dan maar niet teveel zorgen. Ik haal hem wel voor je terug.’
Ante glimlacht. Sar had dus al geraden wat haar leidster wilde vragen. ‘Je bent een schat, Sar,’ fluistert ze. ‘Vind je het erg? Om helemaal naar Wales te moeten reizen, bedoel ik?’
‘Ben je gek,’ lacht Sar. ‘Integendeel, ik ben blij dat ik nog eens kan vliegen. Het lijkt al een eeuwigheid geleden. Je kent me toch, als ik maar van de grond kan komen!’
‘Leuk, Sar. Heel leuk,’ lacht Ante. ‘Het is nochtans al een tijdje geleden dat je me nog eens om een blauwe kaart hebt gevraagd. Zonder vliegvergunning raak je natuurlijk nooit uit de startblokken.’
De schelmse blik in Sar ’s donkere ogen zegt Ante genoeg. Ze kijkt haar vriendin quasi verontwaardigd aan. ‘O, vlieg je zonder vergunning? Als het maar spannend is, hé! Is hij goed?’
Sar knikt. ‘Heel goed, schat,’ antwoordt ze grinnikend. ‘Het is een werker van op het Oost, een gastje met durf. Een ruwe bolster, maar vanbinnen zo zacht als wat. En je weet deksels goed waarom ik hem zonder blauwe kaart neuk, als ik toestemming moet vragen dan is dat bij mijn beste vriendin. Met alle plagerijen en nieuwsgierigheid die daarbij komt, daar bedank ik voor. Bovendien is het dubbel zo opwindend als je het stiekem doet.’
Sar schenkt zich nog een kopje thee in, tuit haar lippen en blaast op de warme vloeistof. ‘Zeg, die Noah van jou, hoe zit dat? Ik krijg sterk het gevoel dat hij onder je huid is gekropen, of vergis ik me?’
‘Ik weet het niet, Sar. Het is een fijne man, helemaal niet veeleisend of zo. Hij heeft me nooit om iets gevraagd, hij is eerlijk en ik geloof hem als hij met me vrijt. Die geloofwaardigheid is de reden dat het zo lekker aanvoelt om met hem te neuken… Ik weet niet of je begrijpt wat ik bedoel?’
Sar kijkt haar leidster en vriendin glimlachend aan. ‘Wat je bedoelt is dat je denkt, dat Noah bij jou wil zijn om wie je als vrouw bent. Niet omdat je leidster bent, of omdat je enorm veel macht hebt in de gemeenschap.’
‘Ja. Ik denk het wel.’
‘Oké, meisje,’ zegt Sar beslist. ‘Ik neem het eerste schip naar de eilanden. Ah, wil je dat ik iets aan mevrouw de officier van arbeid en logistiek doe?’
Het is duidelijk waar Sar het over heeft. Ze is bereid om Henne stevig aan te pakken of erger, maar Ante schudt haar hoofd. ‘Nee, met haar reken ik zelf wel af.’
16:30 – Gevangenisschip “Brittania”, Noordzee.
Eerst voel ik de pijn. Dan de kou. Wanneer ik bijkom en mijn ogen open, staar ik recht naar een grijs en fel verlicht plafond. Ik lig op mijn rug en kan me niet bewegen. Onder mij voel ik het zachte deinen van de zee. Mijn hele lijf doet pijn, maar ik draai mijn hoofd in een hoek van negentig graden om te kunnen zien waar ik me bevind. Naast me liggen nog twee mannen, hun naakte lichamen spookachtig wit onder het neon licht. We liggen op een soort rooster, koud metaal. Ik probeer mijn armen op te tillen, maar dat gaat niet omdat mijn polsen met klemmen aan de zijkant van de rooster zijn vastgebonden. Mijn hoofd tolt en ik voel me helemaal gedesoriënteerd.
‘Wat is dit? Waar zijn we?’
Ik vraag het aan de man die naast me ligt, maar ik denk niet dat hij me kan horen. Ik hoor mezelf niet eens.
‘Op de boot naar Wales, kerel. In de spuitzaal,’ antwoordt de man. ‘Ik heb je al eens eerder gezien…ah, zat jij misschien ook in de tunnel onder West?’
‘Ja, verbrijzelde knie. En jij?’
De man wijst naar de stomp van zijn linkerkuit. ‘Voet verloren, joh. We zijn allebei rijp voor de GIWO, da ‘s gesloten instelling voor werk onbekwame mannen voluit. Afgeschreven kerels zoals wij. Dit hier is een gevangenisschip. Het vaart één keer per week naar de eilanden, maar ik heb maar een man of tien geteld vanmorgen. De meeste zijn ouwe kerels. O ja, ik heet Runne.’
‘Noah,’ zeg ik vriendelijk. ‘Maar je zei dat dit de spuitzaal is, wat spuit er dan?’
De man lacht en gebaart met zijn hoofd naar de sprinklers in de acht hoeken van de ruimte. ‘Water, man. Zo wassen ze de gewonden aan boord. En de lijken zoals die ouwe hier naast me. Er is maar één verpleegster op het schip en geloof me, de spuitzaal is veruit de beste optie. Het is een klerewijf!’
Ik knik hem voorzichtig toe om me niet teveel te moeten bewegen. Hoe meer ik me beweeg, hoe erger de pijn in mijn knie komt opzetten. Ik richt mijn hoofd een klein beetje op en bekijk m ‘n blauwe, opgezwollen knie. Iemand heeft de windsels er afgehaald.
Sissend begint er water uit de sprinklers te druppelen. Er vormen zich dunne straaltjes die al gauw aanzwellen tot honderden veel sterkere. Het lauwe water komt plots van alle kanten en geselt mijn huid, geen plek op mijn naakte lijf blijft droog. Ik weet niet hoe lang het gaat duren, maar ik hoop niet te lang. Ademen wordt bijna onmogelijk en ik knijp mijn ogen potdicht terwijl ik tot honderd begin te tellen. Het helpt, ik voel me rustiger worden en verbijt de pijn in mijn knie.
De deur gaat open en er komt een vrouw binnen. Ze is gekleed als een schoonmaakster en legt een opgeplooide handdoek aan Runne ’s voeten. Ze doet hetzelfde bij mij. De dode die wordt toegedekt, daarvoor gebruikt ze twee handdoeken. Daarna verlaat de vrouw de ruimte, de deur valt in het slot en een elektronisch vervormde stem spreekt ons toe door een luidspreker.
‘Bericht voor de werkers nummers WO725 en WO726,’ galmt de machinale stem. ‘Wanneer de polsboeien open klikken moeten jullie jezelf afdrogen. Jullie mogen niets aanraken en moeten wachten tot een agente jullie nieuwe kleding brengt. Praten is toegestaan. Einde bericht.’
Afdrogen kost me geweldig veel moeite. Ik snak naar een pijnstiller, maar of ik er nu naar snak of niet, het helpt geen bal. Ik moet geduldig zijn. Runne en ik plooien onze natte handdoeken op en gebruiken ze als zitkussens. Die verdomde roosters zijn hard en nat.
‘En zo snel zijn we nummers geworden,’ zucht Runne. Hij leunt op zijn gespierde armen en kijkt naar de vreemde tatoeage op zijn schouder. WO726 staat er te lezen.
Een roodharige agente opent de deur en kijkt ons glimlachend aan. Ze duwt een wagentje naar binnen, in plastic verpakte schoenen en kleren. ‘Kennen jullie je maten? Ik heb je schoenmaat en broekmaat nodig. Hemden komen maar in drie maten, small, medium of large.’
Ze knikt naar Runne ’s indrukwekkende torso en grijnst hem toe. ‘Large voor de blonde en medium voor de donkere,’ zegt ze met een blik in mijn richting.
Runne lacht terug. Hij heeft haar grijns gezien.
‘O, geen nummer WO726,’ zegt hij vrolijk. ‘Mevrouw de luidspreker was heel wat minder vriendelijk dan u, juffrouw.’
‘Ja, maar de luidsprekers worden bemand door het personeel van de GIWO,’ zegt de agente. ‘Die volgen altijd wel één of ander voorschrift. Voor mij hoeft al dat formele gedoe niet, hoor. Zeg eens, blonde, hoe heet je eigenlijk?’
‘Runne, juffrouw.’
‘Ik vind het leuk zoals je me juffrouw noemt, kerel,’ fluistert de agente. ‘Ik heet Tiara en deze juffrouw heeft een blauwe kaart voor je in haar achterzak. Dus als je zin hebt? Het is nog zeven uur varen, wat zeg je…’
Runne knikt van ja en begint zich aan te kleden. Ik volg zijn voorbeeld en we wurmen ons in een donkerblauwe slip, een jeansbroek die eruit ziet alsof ze al duizend keer gewassen is en een lichtblauw hemd zonder kraag. Onze schoenen zijn bruin en vormeloos en voor het eerst vraag ik me af wat er met mijn spullen zou gebeurd zijn. Mijn boeken, de belangrijke lokalisatiekaart en de nieuwe kleren die Ante me gegeven had. Ik had er nog niet bij stilgestaan door die verduivelde knie van me.
‘Weet u toevallig wanneer we onze pijnstillers krijgen, agente?’
Ze kijkt me aan en bijt op haar onderlip. ‘Nee, dat weet ik niet, kerel. Volg me naar de ziekenboeg, ik vraag wel om een extra dosis. Dan kan je wat slapen.’
De plagerige uitdrukking op haar gezicht ontgaat Runne niet wanneer ze hem vraagt of hij ook een dubbele dosis wenst.
‘Liever niet, juffrouw,’ grinnikt hij. ‘Ik zal mijn slaap wel inhalen in de GIWO.’
Ik blijf in de ziekenboeg waar ik uitgeteld op mijn brits ga liggen. De pijnstillers beginnen hun werk te doen en al gauw sluimer ik in.
Runne volgt de agente naar haar hut. Later vertelt hij me dat hij nog nooit zo lekker geneukt had. Een rode furie, zo noemde hij Tiara. Met een kontje als een perzik en zo lenig als wat. Ze hadden elkaar urenlang bepoteld en hij was veel te snel klaargekomen. Hij schoot haar recht in haar oog, de arme meid, maar ze kon er mee lachen en wachtte geduldig op een tweede schietkans. En een derde.
Runne was blij met zijn herinneringen aan de roodharige agente. Heel erg blij.
Hij vertelt me zijn verhaal voor de derde keer wanneer we ontschepen. Met een glimlach van oor tot oor en een blos op zijn wangen.
‘Ze zeggen dat er in de gesloten instellingen niet veel geneukt wordt,’ zegt hij treurig. ‘Dan komt zo ’n avontuurtje enorm goed van pas. Dan heb je iets om aan terug te denken tijdens het rukken.’
Ik staar hem aan.
‘Je moet zo niet staren, Noah. Het is toch de realiteit, of niet soms. In die GIWO zitten voornamelijk kerels die te oud zijn om te werken of te neuken. Ze zitten daar maar wat op hun ouwe krent te wachten tot hun tikker het begeeft. Maar wij zijn jong! Ik ben maar achtentwintig, verdomme!’
‘Waarom ben je opeens zo pessimistisch, Runne? Ik heb andere dingen gehoord en die beweren eerder het tegendeel,’ lieg ik.
Runne zijn interesse is gewekt. ‘O ja, wat voor dingen?’
Ik verdring de glimlach die in me opborrelt en besluit van er maar een schepje bovenop te doen. Een beetje overdrijven kan nooit kwaad en ik heb niets aan een gedeprimeerde Runne. We moeten geduldig en sterk zijn nu want geestkracht is alles in het soort oord waar men ons naartoe zendt.
‘Dat spreekt toch vanzelf, joh,’ ga ik opgewekt verder. ‘Je zei het daarnet al, in die gesloten instellingen zijn jonge mannen zoals jij en ik een minderheid. Zoveel ongelukken gebeuren er niet, hoor. En wie denk je dat de dames die er werken zullen uitkiezen voor hun pleziertjes? Een oude vent met al zijn ledematen of een jonge, potente kerel zonder voet? Dus denk positief, man. Voor je er erg in hebt zal je pik met eelt bedekt zijn van al dat neuken!’
Runne ’s gezicht klaart helemaal op. ‘verdomme, je hebt gelijk, Noah! Zo had ik het nog niet bekeken…’
06:30 – Brug over de Usk, Newport, Wales.
Een kleine vrachtwagen zonder kenteken brengt ons naar de GIWO van Newport, Wales. Het is een lange rit en bijzonder pijnlijk voor Runne en mezelf aangezien we tijdens de negen uur durende verplaatsing geen pijnstillers toegediend krijgen. De houten bankjes in de laadruimte, het gebrek aan schokdempers en de slechte staat van de Welshe wegen kennen geen genade. Vooral het laatste gedeelte van de rit is moordend want dan hebben we de M4 Motorway verlaten. Wanneer we de transportbrug over de Usk oversteken kunnen we de gesloten instelling al zien liggen. De grijze gebouwen worden volledig ommuurd wat het geheel een troosteloze aanblik geeft. Het is een betonnen stad en lijkt op een kruising tussen een middeleeuwse burcht en een getto uit de 20ste eeuw.
‘Fuck, wat een lelijk ding is dat,’ vloekt Runne. ‘En het is gigantisch! Zo groot had ik me zo ’n GIWO niet voorgesteld, Noah. Hoeveel werkers zouden daar niet op elkaar gepakt zitten? Dat moeten er duizenden zijn.’
De oude kerel die naast hem zit kucht even. Hij schraapt zijn keel en kijkt ons jonkies glimlachend aan. ‘Elfhonderd werkonbekwame werkers,’ fluistert hij. ‘Dat ding daar is de enige GIWO in West Europa. Mijn ploegbaas heeft me erover verteld. Veel goeds wist hij me echter niet te vertellen en hij heeft me nog proberen te overtuigen om contact op te nemen met een cel vrijbuiters, en via die weg aan de GIWO te ontsnappen.’
Ik kijk van de oude man naar Runne, maar hij haalt zijn schouders op. Runne weet ook niet waar de man het over heeft.
‘Een cel vrijbuiters? Je sprak over vrijbuiters,’ vraag ik nieuwsgierig. ‘Wie zijn dat?’
De oude man schudt met zijn hoofd. ‘Ik weet niet of ze echt bestaan, knul. Misschien zijn ze een legende, een lulkoekverhaal onder oude werkers die ook in hun bovenkamer werkonbekwaam zijn geworden. Luister, dit is alles wat ik er over gehoord heb.’
We hangen nu aan de man zijn lippen, Runne en ik. Net zoals de andere zeven mannen in de truck.
‘Volgens mijn ploegbaas zijn er vrouwen die samen een netwerk opgebouwd hebben,’ begint de man. ‘Ze helpen werkonbekwaam verklaarde mannen aan een veilig onderkomen. Dat kan in hun eigen huis zijn of in hun werkomgeving. Soms doen ze dat door blauwe kaarten te vervalsen, maar meestal gaat het via een man die met het netwerk samenwerkt en ons laat verdwijnen.’
‘Hoe bedoel je, hoe kunnen wij nu verdwijnen? Dat begrijp ik niet,’ mompelt Runne.
‘O, dat kan op eender welke avond na het werk gebeuren. Of na één of andere ramp waarbij er doden en vermisten zijn. Dat is de veiligste manier,’ zegt de man. ‘Dan is het niet moeilijk om iemand te laten verdwijnen. Reddingwerksters zoeken toch niet naar de stoffelijke resten van werkers. Waarom zouden ze? Wij zijn slachtvee, niet meer dan dat.’
Een andere man wrijft nerveus over zijn kale hoofd en mengt zich in het gesprek door te zeggen dat hij bang is voor wat er met ons zal gebeuren in de GIWO. Hij beweert gehoord te hebben dat men in sommige GIWO’s experimenten uitvoert op mannen. Dingen zoals het uittesten van nieuwe geneesmiddelen, genetische manipulatie of nieuwe industriële technieken.
‘Waar heb je dat gehoord,’ lacht de oude man naast Runne. ‘Ik geloof er niets van, ouwe knarren zoals wij zijn toch geen goed testmateriaal.’
‘Wij misschien niet,’ antwoordt de kale man die naar Runne en mij gebaart. ‘Maar jonge kerels zoals die twee daar?’
Zijn geleuter levert hem niets dan boze blikken op. De anderen snauwen hem toe dat hij zijn grote bek dicht moet houden. Iedereen is al zenuwachtig genoeg.
Deel 5
10:00 – Blok A, Inspectieruimte 14, GIWO Newport.
De vrouw die voor me staat draagt een groen uniform met gouden epauletten. Haar lange haren zijn in een staart gebonden en hoewel ze zwart van kleur zijn, vertonen ze toch al de eerste sporen van grijs. Ik schat haar op een jaar of veertig en vermoed dat ze hier een hoge positie bekleedt. Alles aan haar straalt gezag uit. In haar rechterhand houdt ze een kartonnen farde, ongetwijfeld mijn dossier want iemand heeft er met een zwarte viltstift WO725 op geschreven.
‘Er is iemand die het niet erg op jou begrepen heeft, nummer WO725,’ zegt ze kil. Haar ogen flitsen heen en weer terwijl ze mijn dossier inkijkt. ‘En ik vertel je waarom ik dat denk. Je hebt een smetteloze staat van dienst, ik lees hier niets dan lovende woorden. Tot de laatste nota die bij het dossier gevoegd werd.’
Ze haalt de nota uit het dossier en leest ze een tweede keer. ‘Hier staat dat je verzet geboden hebt tegen je overplaatsing naar mijn instelling. Ja, ik ben hier de directrice. Mijn naam is van geen belang, werkers spreken mij aan met “mevrouw” net zoals elk ander lid van mijn staf. En er staat ook dat je een week in isolatie moet geplaatst worden als straf voor dat vergrijp. De ondertekenaar van die nota is niet de minste, een officier voor arbeid en logistiek nog wel. Wat heb je uitgespookt om haar tegen je in het harnas te jagen?’
Ik haal mijn schouders op en kijk de vrouw nieuwsgierig aan. ‘Ik weet het ook niet, mevrouw. Tenzij het omwille van Ante is. Zij gaf me een blauwe kaart en ik had de indruk dat ze geen goede vrienden was met de officier voor arbeid en logistiek.’
‘Isolatie is geen lachertje, nummer WO725. Ik heb een hekel aan dit soort situaties want ik geloof dat je de waarheid spreekt. Maar je zult nog wel merken dat orders hier altijd tot op de letter opgevolgd worden, daarom moet ik je bij de balie op de min twee aan de dienstdoende bewaakster afleveren. De isolatiecellen bevinden zich onderaan in het gebouw.’
Bij de balie aangekomen overhandigt de directrice mijn dossier aan een bewaakster. Ze kijkt me nog een laatste keer aan en richt zich dan tot de kleine vrouw achter de balie. ‘Zet hem in cel 3. Alle informatie staat in zijn dossier, je mag hem één dosis per dag geven.’
Ook de bewaaksters in de GIWO dragen voltagestokken bij zich. Die van kleine vrouw in haar kaki uniform ligt voor haar op de balie. Ze neemt hem op en tikt me ermee tegen de borst. ‘Die kant op,’ zegt ze kalm, waarna ze me naar een grijze kleedkamer brengt. Alles is hier uit beton; de muren, de vloer en de lage banken waarop stapeltjes kleren liggen. Zonder twijfel behoren die toe aan de mannen in de andere cellen.
‘Hier moet je jezelf uitkleden, nummer WO725,’ zegt de vrouw. Ze wacht geduldig en kijkt toe hoe ik mijn schoenen, broek en hemd uittrek. De broek gaat moeilijk met mijn zere knie.
‘Houd die maar aan,’ zegt ze naar mijn slip wijzend. Daarna begeleidt ze me naar cel 3. ‘Je krijgt je pil telkens bij het avondeten, nummer WO725. De regels zijn eenvoudig; ik wil je een week niet horen, geen gezeur of gejammer. Als ik je hoor of als je me het leven moeilijk maakt krijg je geen pil, begrepen?’
Ik knik om aan te geven dat ik de boodschap begrepen heb en hoor de stalen deur achter me in het slot vallen. Binnenin is de schaars verlichte cel nog erger dan ik me ze had voorgesteld. Vier kale, betonnen muren onder een gelijkaardig plafond, linoleum vloerbedekking en achteraan in de cel een houten bank waar een gestreept matrasje op ligt. Ik zeg matrasje want het is niet dikker dan mijn pols. Geen lakens of dekens, geen meubilair behalve een stalen emmer in de hoek naast de deur en een betonnen wastafel zonder spiegel. Ook de kraan ontbreekt. Ik vraag me af wat ik hier in godsnaam een week ga moeten doen om niet gek te worden van verveling.
08:00 – Freight Fly Centrum Zeebrugge, Cel Administratie Gate 4.
Sar ergert zich aan het bureaucratische kutwijf van de dienst attesten. Ze heeft een toelating nodig van de chef vluchtleiding én van de commandant van de basis om een helikopter te gebruiken. Bovendien moet elke vlucht die niet onder de noemer “alarmsituatie” valt, van tevoren aangevraagd worden. Acht en veertig uren van tevoren, alstublieft. De order die ze van Ante ontvangen heeft is niet voldoende en met haar ID van de geheime dienst raakt ze ook geen stap verder bij dat vervelende mens. Gefrustreerd loopt ze naar buiten, ze weet het ook niet meer en belt Ante op.
‘Met het kantoor van Ante,’ zegt een meisjesstem. ‘O, u wilt de leidster zelf spreken? Wie mag ik aanmelden alstublieft? Sar? Eén momentje alstublieft.’
Ante luistert geduldig naar Sar ’s moeilijkheden. Ze denkt koortsachtig na, het is razend gevaarlijk om er te veel anderen bij te betrekken. Zeker nu de officier voor arbeid en logistiek een klacht heeft ingediend tegen haar leidster.
‘Dan moeten we wachten op het volgende schip, Sar,’ zegt Ante gelaten. ‘Die valse teef van een Henne heeft een klacht tegen me ingediend waarin ze me beschuldigd van wanbeheer. Ze verwijst naar de hoge kosten van de zoekactie op het Zuid en de operatie die ik op Noah wilde laten uitvoeren. In de klacht staat dat ik mijn persoonlijke belangen laat voorgaan op het algemene belang van de gemeenschap.’
Aan de andere kant van de lijn vloekt Sar luid op. ‘Dat kutwijf! Waarom zijn er toch zoveel kutwijven, Ante?’
‘Als ik dat eens wist, meid,’ zucht Ante. ‘Maar wat er ook van is, het is een vervelende zaak want ik moet naar Parijs om me voor de Raad te gaan verantwoorden. En ergens heeft Henne een punt. Ik heb van mijn macht misbruik gemaakt om Noah te helpen…’
‘Dat doet toch elke vrouw die een blauwe kaart uitreikt, Ante,’ antwoordt Sar. ‘Daar kunnen ze jou toch niet voor straffen?’
Ante haalt diep adem. Sar heeft gelijk, maar voor leidsters gelden vaak andere regels en wetten dan voor hun ondergeschikten. Zij bekleden een voorbeeldfunctie.
‘We zien wel wat de toekomst brengt, Sar,’ fluistert ze. ‘Vanaf nu houden we jouw missie strikt geheim, oké? Niemand mag weten dat je voor mij werkt. Stel je voor dat ik aan de raad moet gaan uitleggen dat ik een geheime agente heb ingeschakeld om mijn vriendje uit de GIWO te gaan bevrijden. Dan lusten ze me rauw!’
‘Begrepen, lieverd,’ lacht Sar. ‘Ik sta er alleen voor, maar zo heb ik mijn opdrachten het liefst. En als ik dan toch niet mag vliegen vandaag, dan ga ik mijn gastje eens een bezoekje brengen op de werf en een afspraakje regelen voor vanavond.’
Ondanks haar rampspoedige situatie lacht Ante met haar vriendin mee.
‘Nou, ik hoop maar dat hij weet wat voor een gelukzak hij is,’ plaagt ze. ‘Hoe hebben jullie elkaar eigenlijk leren kennen?’
‘Via een meisje van de dienst,’ antwoordt ze voorzichtig. Eerst begrijpt Ante niet waarom ze er zo geheimzinnig over doet, maar wanneer Sar haar vertelt dat ze de werker in kwestie met vier andere collega’s deelt, wordt haar duidelijk waarom.
‘Leuke mannen zijn witte raven, Ante. Dat weet jij ook. De meeste zijn afgestompte, hersenloze wezens met drankproblemen. En wij zijn met zoveel, daarom heb ik met enkele meiden afgesproken dat wanneer we er ééntje vinden met wie het goed neuken is, dat we die dan met elkaar delen. Goor, hé?’
Maar Ante begrijpt maar al te goed wat haar beste vriendin bedoelt. Noah was ook zo ’n witte raaf. Verdorie, denkt ze. Ik denk al over hem in het verleden. Alsof hij er niet meer is.
‘Gaat het, meid? Ik kan je niet horen,’ zegt Sar. ‘Hallo?’
‘Ja, ik ben er nog. Het komt wel goed, Sar. Zorg jij nu maar dat je Noah uit die klote instelling haalt. Ik laat je. Vooruit, maak dat je naar dat gastje van jou bent!’
19:00 – Blok A, Isolatie afdeling -2, GIWO Newport.
De cipier met nachtdienst is een graatmagere vrouw. De wallen onder haar ogen spreken boekdelen, deze dame houdt niet van de nachtdienst. Doffe, kastanjebruine lokken omlijsten haar vermoeide gezicht. Ze begroet haar collega en neemt de dossiermap WO725 van haar over.
‘Hm, een nieuwe? O, maar het is een jonge kerel,’ zegt ze terwijl ze mijn dossier inkijkt. ‘Hoe ziet hij eruit, Anne? Is hij knap?’
Anne haalt haar schouders op.
‘Knap zou ik hem niet noemen,’ antwoordt ze. ‘Maar ik vond hem wel iets aantrekkelijks hebben. Nee, niet dat, Catherine! Ik heb hem zijn slip laten aanhouden omdat zijn knie er zo afgrijselijk uitzag en ik medelijden met hem kreeg, maar pas op je tellen, meid. Niemand zit op isolatie zonder dat daar een reden voor is.’
‘Ja, hier staat het,’ zegt de magere vrouw. ‘Nummer WO725 heeft zich passief verzet tegen zijn overplaatsing naar de GIWO, maar er staat niets bij over het gebruik van geweld. En daarbij, als dat het geval zou zijn geweest, dan hadden ze hem koudweg geliquideerd, of niet soms?’
‘Misschien. Jij je zin, meid,’ snuift Anne onverschillig. Ze staat op van haar stoel en bergt haar spullen op in een draagtas.
‘Tot morgenvroeg, Catherine,’ lacht ze ondeugend. ‘Doe niets wat onze directrice niet zou doen.’
Catherine heeft een hekel aan haar werk. Ze leeft samen met haar moeder op een armoedige flat in Newport South en dat is al net zo ’n troosteloze plek als de gesloten instelling waar ze werkt. Ze droomde er van om politieagente te worden en ooit liep ze zelfs stage als agente in Cardiff, maar ze faalde voor de fysische tests.
De late ploegen duren eindeloos lang en de nacht is de ergste van allemaal. En op isolatie is het nog erger want het is er veel te stil naar Catherine ’s zin. Puur uit verveling begint ze in Noah ’s dossier te lezen. Al gauw raakt ze geboeid door de levensgeschiedenis van de man, werkelijk alles wat er over die werker te weten valt staat in zijn dossier. Zijn kinderjaren, de opleidingscentra waar hij verbleef, al zijn cijfers en evaluaties door de jaren heen, maar ook – en dat interesseert Catherine veel meer – de volledige blauwe kaart gegevens van de man.
Ze telt er vijftien, wat toch een behoorlijk aantal is voor een werker die maar dertig jaar oud is. Soms bestrijkt de geldigheidsduur van die kaarten een maand, maar er zijn ook kaarten die slechts van één enkele dag gewag maken. Of één nacht, denkt Catherine bij zichzelf. Ze lacht om haar eigen opwinding en is vreselijk nieuwsgierig geworden naar de afgedankte werker in cel nummer 3. Dan staat ze op uit haar stoel en loopt de gang op.
Even later opent ze het rechthoekige luikje waar de dagploeg elke avond eten, water en medicatie door naar binnen schuift. Ze doet dat muisstil om de opgesloten man ongemerkt te kunnen begluren. Catherine ziet hem op zijn brits liggen. Eerst denkt ze dat hij slaapt, maar wanneer de man zich omdraait en op zijn zij komt te liggen ziet ze dat zijn ogen open zijn. Hij tast naar zijn knie en er verschijnt een uitdrukking van pijn op zijn gezicht. Werker nummer WO725 draagt een gewone donkerblauwe slip van de instelling, maar niettemin vindt Catherine hem er sexy uitzien. Misschien komt dat door zijn karakterkop die haar wel bevalt, of is het vanwege zijn gestroomlijnde lijf.
Ze laat het luikje dichtvallen en keert terug naar de balie waar ze haar voltagestok en een paar handboeien van de balie neemt. Hier op de isolatie afdeling, twee verdiepingen onder de grond geeft er niemand ene moer om blauwe kaarten en al zeker niet tijdens de nachtelijke uren. Het is al minstens drie weken geleden sinds Catherine voor het laatst met een man neukte en die in cel drie voldoet aan al haar eisen. Hij is niet te oud, niet te zwaar en heeft een aantrekkelijk gezicht.
Ze verwijdert de grendel van de stalen celdeur en opent Noah ’s cel.
Ik schrik op bij het snerpende geluid van metaal op metaal en vraag me af wat er aan de hand is. Zonder erbij na te denken zwaai ik mijn goede been over de rand van mijn betonnen brits en richt me op. Het gaat moeizaam, maar het gaat. Verdomme, denk ik bij mezelf, zo één tablet is te weinig om de pijn in mijn knie te bedwingen.
Het is een andere vrouw die mijn cel binnenkomt. Deze is groter en slanker, maar draagt hetzelfde kaki uniform als de bewaakster die me vanmorgen opsloot. Haar vermoeide ogen zijn grijs en ze staart me nieuwsgierig aan.
‘Kan je rechtstaan?’ Terwijl ze me de vraag stelt bekijkt ze me van kop tot teen. Zonder enige schaamte blijft haar blik op mijn geslachtsdelen rusten.
‘Ik kan het proberen, mevrouw,’ antwoord ik. Steunend op mijn ene been houd ik mezelf in evenwicht.
‘Mijn knie is niet genoeg verdoofd om er op te steunen, mevrouw, maar op één been gaat het ook.’
Ze knikt en tast in het borstzakje van haar uniformjasje. ‘Neem nog maar een pil. Ik trakteer,’ zegt ze laconiek terwijl ze het tabletje in mijn richting werpt. Ik vang het op en slik de pil meteen door, zonder water of niets.
‘Bedankt, mevrouw,’ zeg ik vriendelijk.
‘Graag gedaan, nummer 725. Nu mag jij iets voor mij doen, begin maar met dat broekje uit te trekken.’
Mijn verbaasde blik glijdt van haar vermoeide gezicht naar de wapenstok in haar hand. Ook de handboeien die aan haar riem hangen vallen me op en ik voel me plots misselijk worden. Vreselijke scenario’s verschijnen voor mijn geestesoog en ik laat me terug op de brits zakken. Als die vrouw me wil folteren, moet ze maar zelf mijn onderbroek uittrekken. Ik ben moe en mijn knie voelt aan als lood.
Ze gelooft haar ogen niet. ‘Hé, waarom doe je niet wat ik je vraag, nummer 725? Wil je wachten tot die pijnstiller begint te werken of wat?’
Zwijgend blijf ik op mijn brits zitten. Heel even kijk ik mijn bewaakster recht in haar ogen, daarna richt ik mijn blik op de wapenstok waar ze me ongetwijfeld mee wil elektrocuteren. Opeens dringt het tot haar door.
‘Verdomme, kerel! Wat ben jij moeilijk, zeg,’ roept ze uit. ‘Denk je dat ik je ga martelen, is het dat?’
‘Is dat dan niet zo, mevrouw,’ stamel ik. ‘Ik dacht…ah…met die handboeien aan uw riem en de voltagestok? Ik bedoel…’
Catherine schudt haar hoofd en kijkt me meewarig aan. ‘Ik wil alleen maar wat met je dollen, nummer 725. Lekker neuken misschien? Waarom zou ik me de hele nacht zitten vervelen als er een jonge kerel in cel drie zit, dat is wat ik dacht!’
‘Vergeef me, mevrouw,’ zeg ik stil terwijl ik naar de voltagestok gebaar. ‘Maar ik ben al eerder met zo ’n ding bewerkt.’
Ze haalt haar schouders op en zegt dat ik het me niet moet aantrekken. Dan daalt haar blik opnieuw af naar mijn kruis.
‘Kom, doe dat broekje uit en laat me je pik eens zien.’
Ik til mijn billen op en trek de slip langs mijn heupen naar beneden om ze vervolgens uiterst voorzichtig voorbij mijn knieën te schuiven.
‘Hij is nogal aan de grote kant, die pik van jou,’ mompelt de bewaakster. ‘Ik wil hem groot en stijf zien worden, kom, doe me een plezier en maak dat ding mooi stijf.’
Opnieuw kijk ik haar recht aan. We zijn hier moederziel alleen en ik besluit dat schaamtegevoelens zinloos zijn onder deze omstandigheden. Ik begin mijn penis en teelballen te strelen terwijl ze toekijkt. Ondertussen neem ik de tijd om mijn nachtbewaakster eens goed te bekijken. Haar slanke lichaam slaagt er niet in om het vormeloze, kaki uniform enig volume te geven. Ze is niet mooi, maar toch raak ik opgewonden van de intense manier waarop ze toekijkt terwijl ik mezelf masturbeer. Wanneer mijn penis half stijf is begint ze haar uniformjasje los te knopen. ‘Ik zal je een beetje helpen, nummer 725,’ grinnikt ze. Onder het jasje draagt ze een vleeskleurige beha die strak rond haar kleine borsten spant. Ze haakt hem los en ontbloot twee perfect symmetrische, spitse tietjes met fijne, rozige tepeltjes.
Bijna onmiddellijk zwelt mijn lid op tot het zijn volle omvang bereikt. Catherine lacht luid op en trekt haar broek uit. Haar slanke vingers strelen langs haar borsten tot de tepels in kleine, harde bolletjes veranderen. Dan komt ze vlak voor me staan, haar blote borsten ter hoogte van mijn gezicht.
‘Hm, dat is inderdaad een grote, nummer 725,’ zegt ze omlaag kijkend. ‘Ik weet niet of die wel in mijn kutje past, hoor!’ Ze plaagt me.
Ze draait zich om en loopt terug naar de deur. Daar buigt ze voorover om naar iets te reiken wat zich in haar broekzak bevindt. Hierdoor schuift de rechterkant van haar beige slip tussen haar billen. Die zijn mager, maar prachtig om te zien. De donkere huid van de vrouw contrasteert mooi met het zachte beige van de slip en ik tast kreunend naar mijn penis. Elke keer dat ik mijn penis aanraak voel ik mijn bloed sneller stromen. Mijn hart klopt in mijn keel en ik snak naar het ogenblik dat zij mij aanraakt. Als ze me aanraakt…
‘Zou je niet stoppen met aan je pik te frunniken, straks verschiet je al je munitie,’ giechelt ze. ‘Hier, doe dit om, dat is veiliger. In je dossier staat wel dat je oké bent, maar ik voel me beter mét.’
Ik neem het condoom en breng het aan. Van zodra hij in zijn hoesje zit, laat de vrouw mijn stijve pik niet meer los. Haar tastende vingers zijn plots overal; ze streelt mijn ballen en betast mijn penis van onderaan de schacht tot bovenaan de eikel. Geen plekje blijft onberoerd. Terwijl ze daarmee bezig is fluistert ze me hijgerig bevelen in: ‘Streel mijn borsten! Zuig op mijn tepels! Hm, ja, druk je hand tussen mijn benen, ja, ja! Vinger me, hm, lekker! Daar is het goed, ja! Steek er nog één in! Dat is de plek… O, man! Niet ophouden, doorgaan! Niet stoppen nu!’
Ik heb haar broekje opzij getrokken en vinger Catherine tot haar hele spleetje kleverig en warm aanvoelt. Ze slaat haar handen om mijn nek en kust me op mijn mond. Ik voel haar tong naar binnen dringen en kus haar terug. Dat had ik niet verwacht, dat ze me zou kussen, bedoel ik.
Catherine trekt zich terug en kijkt me aan. Ze lijkt zelf een beetje verbaasd over de tongkus, maar lang duurt haar verbazing niet. Ze staat op en in één beweging trekt ze haar slipje uit.
‘Zit je goed? Gaat het met die knie,’ vraagt ze. ‘Ik zal heel rustig aan doen, maak je maar geen zorgen.’
Ik knik haar toe en wacht geduldig tot ze met gespreide benen boven op me komt zitten. Mijn penis glijdt vlot naar binnen en golven van genot razen door mijn lichaam terwijl zij haar heupen traag op en neer beweegt. Van mijn gewonde knie voel ik niets meer. Compleet niets. Wanneer ze haar arm achter haar rug brengt en mijn balzak voorzichtig beetpakt, voel ik dat ik het niet meer kan tegenhouden. Met kleine schokkerige stoten kom ik klaar.
Catherine lacht en geeft me een zachte tik op mijn billen. ‘Hela, schieten zonder toestemming, nummer 725,’ grinnikt ze. ‘Je hebt geluk dat ik de hele week nachtdienst heb, ik zal deze keer dan maar over het hoofd zien.’
Ik zie haar blik ernstiger worden wanneer de roes van het neuken voorbij is. Haar naakte dijen maken zich van me los. Ze trekt haar slip terug aan en neemt mijn verslappende penis in haar hand. Ze blijft hem vasthouden terwijl ze voorover buigt en me kust.
‘Om de één of andere onverklaarbare reden vertrouw ik je, nummer 725,’ fluistert ze. ‘Als je me je woord geeft dat je niets zult ondernemen waardoor ik in de problemen kan komen, kunnen we samen slapen. Mijn telefoon heeft een alarmfunctie dus dat zit wel goed.’
‘Je hebt mijn woord, mevrouw.’
‘Catherine,’ zegt ze. Ze steekt me haar andere hand toe.
‘Noah,’ antwoord ik, en terwijl ik haar ene hand schudt, houdt de andere nog altijd mijn penis vast. ‘Je zult hem toch ooit eens moeten loslaten, Catherine. Al hoeft dat voor mij niet echt meteen te gebeuren.’
‘Eventjes nog, Noah. Eventjes nog.’
Deel 6 - slot
13:30 – Hoorzitting in de Europese Raadkamer, Parijs.
‘U ontkent de beschuldigingen niet, Ante? Er zijn nochtans ernstige aantijgingen gemaakt door de officier van arbeid en logistiek uit uw gemeenschap.’
‘Nee, mevrouw de voorzitster. Ik geef toe dat ik de reddingsactie na de tunnelramp heb laten hervatten nadat de commandante ter plekke het zoeken naar slachtoffers had gestaakt. Het feit dat we een aanzienlijk aantal werkers hebben kunnen redden spreekt toch in mijn voordeel, vindt u niet?’
De voorzitster knikt. Ze doet haar leesbril uit en legt die op de lessenaar. ‘Wat die operatie betreft tasten we echter in het duister, Ante. De raad begrijpt niet waarom u zo ’n dure operatie wilde laten uitvoeren op een werkonbekwame werker van dertig jaar? Dat ruikt naar persoonlijke belangen, leidster. Nee, het stinkt naar misbruik van gemeenschapsgoed en het getuigt van een al te lakse houding tegenover de werkers. We mogen nooit vergeten wat de mannen drijft en wat ze uitrichten als we hen niet kort genoeg houden. Wilt u misschien de gruwelijke beelden en foto ’s van de laatste grote oorlog nog eens terugzien? Dan kunt u zien hoe men kinderen behandelde in een maatschappij die door mannen werd geleid. Of hoe weinig een vrouw haar leven waard was in die tijd. In zeventig procent van de toenmalige wereld waren wij slavinnen van onze eigen priesters, politici of echtgenoten.’
Ante slaat haar blik neer en staart naar haar schoenen. Ze weet dat de voorzitster gelijk heeft, maar nu is de balans teveel overgeheld naar de andere kant.
‘Dat is allemaal waar, mevrouw de voorzitster,’ zegt ze meegaand. ‘Een wereld die door vrouwen wordt bestuurd, is een veel beter alternatief. Dat wil ik niet ontkennen, maar nu doen wij hetzelfde met de werkers. We hebben de mannen op onze planeet tot slaven gemaakt. We doen precies hetzelfde met hen, dan wat zij vroeger met ons deden. We houden al die werkers opzettelijk dom en behandelen hen als minderwaardige wezens zonder inspraak of recht op een eigen leven. Sommige mannen verdienen zo een wreed lot niet, zoals die man waar ik hulp voor gezocht had bij het hoofd chirurgie van het gemeenschapsziekenhuis. Hij heet Noah en ik mag hem. Nee, ik mag hem heel graag. Dus als u mijn medelijden en menselijkheid voor zwakte houdt, dan staat het u vrij om mij uit mijn functie te ontzetten.’
De voorzitster kucht en snuit haar neus in een witzijden zakdoekje. ‘Dat is allemaal heel ontroerend, leidster,’ zegt ze vriendelijk. Te vriendelijk. ‘Maar al die menslievendheid heeft u toch niet tegengehouden om die aardige man te neuken, of vergis ik mij? Dat geloof ik niet, Ante. Ik vergis mij niet. Er zijn getuigen die hem naakt in uw ambtswoning hebben zien rondlopen. Ik vraag me af wie het initiatief neemt als er een zogenaamde slaaf gaat geneukt worden? De slaaf…of de leidster?’
Op dat ogenblik kent Ante de beslissing van de raad. Vooruit, ik ben leidster af, denkt ze bij zichzelf. En ze krijgt gelijk.
De raad ontzet Ante uit haar functie en er worden verkiezingen uitgeschreven voor de Benelux zone. Ante mag zich niet opnieuw verkiesbaar stellen.
‘U krijgt vier dagen om uw ambtswoning te ontruimen, Ante,’ zegt de griffier die de uitspraak van de raad voorleest. ‘Tot er een nieuwe leidster verkozen is, zullen de officier voor arbeid en logistiek en de officier van justitie de gemeenschap besturen. U bent vrij om te gaan, mevrouw, maar het is u niet langer toegestaan om deel te nemen aan het politieke bedrijf van de Europese gemeenschappen.’
Wanneer Ante de raadkamer verlaat houdt de griffier haar even staande. ‘Hé, mevrouw,’ fluistert de vrouw samenzweerderig. ‘Ik hoop dat u hem vindt! En als u geen plek voor die man weet, geef mij dan een seintje. Wie weet kan ik helpen?’
Ante kijkt de vrouw onbegrijpend aan. ‘Hoezo, geen plek voor hem vindt? Als ik hem terugvind, dan blijft hij bij mij.’
‘Een permanente blauwe kaart? Dat is niet toegelaten, mevrouw,’ zegt de griffier. ‘Dat zou als een huwelijk beschouwd worden en dat is verboden. Zo ’n kaart mag maximum drie keer verlengd worden, maar dat weet u allemaal, u bent een leidster. Hier, neem mijn kaartje en denk eraan, als zijn of uw leven in gevaar is, bel ons dan. Wij helpen.’
‘Ik ben geen leidster meer,’ antwoordt Ante hoofdschuddend. ‘Zeg, waarom spreekt u opeens over ons? Wie mogen die wij dan wel zijn?’
‘Niet hier, mevrouw,’ fluistert de vrouw. ‘De muren hebben oren en de agentes van de staatsveiligheid zijn overal. Tot genoegen en veel geluk met uw zoektocht.’
Ante fronst haar wenkbrauwen. De griffier wandelt weg en is verdwenen voor ze er erg in heeft. ‘Wat een vreemde vrouw,’ zegt Ante tegen zichzelf. ‘Maar eerst moet ik Sar bellen en haar het slechte nieuws meedelen.’
Sar rolt van haar minnaar en reikt naar haar mobiele telefoon. Ze herkent het nummer dat haar opbelt, maar ze heeft geleerd altijd voorzichtig te zijn. Altijd.
‘Ja, hallo. Ben jij dat, Ante?’
‘Ja, ik ben het, meid,’ klinkt het aan de andere kant van de lijn. ‘Ik stoor je, hé? Ik hoor hem hijgen tot in Parijs.’
Sar kent haar vriendin al langer dan vandaag. Ze hoort meteen dat er iets niet in de haak is. ‘Wat is er, lieverd,’ zegt ze bezorgd. ‘Moet ik je ergens komen ophalen?’
‘Nee, nee, Sar, maar…ah…heb je toevallig een slaapplek voor een dakloze ex-leidster?’
Bijna een minuut duurt de stilte. Sar begrijpt het niet, dit had ze nooit verwacht. Langzaam herwint ze haar kalmte en de verbijstering maakt plaats voor strijdvaardigheid. Sar heeft ook geleerd om altijd strijdvaardig te zijn.
‘Natuurlijk, joh,’ fluistert de Afrikaanse. ‘Hier staat al een bed voor je klaar.’
Het kost Ante vier dagen om zich te reorganiseren. Veel spullen heeft ze niet, bijna alles in haar ambtswoning behoort toe aan de gemeenschap. Ze staat er alleen voor want haar secretaresse is al overgeplaatst naar het kantoor van de officier van justitie. Ante vult de kofferbak van haar wagen en ze legt de rest van haar bezittingen op de achterbank en de passagierszetel. Moedeloos stapt ze in en zonder één keer achterom te kijken naar de bungalow waar ze al drie jaar in verblijft, start ze de wagen en rijdt naar Sar ’s flat in de binnenstad.
‘Hoi, Ante,’ zegt Sar terwijl ze haar vriendin binnenlaat. Sar ’s flat op de tweede verdieping van een oud, maar goed onderhouden gebouw is ruim. Niet groot, ruim. Langs een smalle gang kom je meteen in de woonkamer terecht. Die is sober, maar smaakvol ingericht en het ruikt er naar wierook en potpourri. Ante plaatst haar sporttas naast de deur, zucht even en omhelst dan haar beste vriendin.
‘Welkom in mijn nederige stulpje, lieverd,’ lacht Sar. ‘Doe alsjeblieft alsof je thuis bent. Ik heb mijn werkkamer tot een leuke logeerkamer omgetoverd. Het is daar, ga er maar eens een kijkje nemen.’
Ante lacht haar vriendin dankbaar toe en volgt haar naar de logeerkamer. Ze deponeert haar sporttas op het bed en neemt de kamer in zich op. Sar heeft haar best gedaan, het is er knus en gezellig.
‘Zeg, Ante, waar zijn de rest van je spullen?’
‘O, ik heb een goedkope loods gehuurd aan het Zuid. Ik haal die wel op wanneer ik een plek voor mezelf vind.’
Dan ziet Ante Sar ’s reistas staan. ‘Hé, wanneer vertrek je naar Newport?’
‘Morgenochtend vroeg, meid. Waarom?’
‘Wel, ik vroeg me af of ik niet met je mee kon gaan? Ik heb nu toch niet meteen iets voor handen…’
Sar schudt onmiddellijk haar hoofd. Haar gezicht betrekt, maar ze doet haar best om het te verbergen.
‘Nee, joh. Onmogelijk. Ik werk liever alleen, zeker voor dit soort klussen, onofficieel en zo…en daarbij, je bent er teveel bij betrokken. Emotioneel, bedoel ik.’
‘Oké, al goed, Sar,’ zegt Ante lichtjes gepikeerd. ‘Maak je er niet druk over, ik begrijp het best, hoor! Waarschijnlijk heb je nog gelijk ook. Ik ben zo razend op dat mens van arbeid en logistiek.
20:45 – Blok A, GIWO Newport.
Eén dag later stapt Sar van boord, huurt een auto en rijdt naar Newport, Wales. Als actieve agente van de geheime dienst wordt ze dadelijk naar het kantoor van de directrice gebracht. Die zit achter haar bureau en kijkt Sar nieuwsgierig aan. De grote, Afrikaanse vrouw is een opvallende verschijning. Ze draagt een nauwsluitende, zwarte broek en een kaki groene trui van het leger. Halflange, sluike haren omlijsten haar knappe, maar beenharde gezicht.
‘Wat doet een commando in hemelsnaam in een instelling voor oude mannetjes, agente? Ik kan me niet voorstellen wat u hier zoekt,’ zegt ze kalm.
‘Alleszins geen oude man, mevrouw,’ antwoordt Sar ernstig. ‘Nee, de man die ik zoek is jong, een jaar of dertig, en één van de werkers die de tunnelramp van vorige week overleefd heeft. Zijn naam is Noah.’
Er verschijnt een peinzende uitdrukking op het gezicht van de directrice. ‘Dat moet werker nummer WO725 zijn. Ja, die is hier vijf dagen geleden binnengebracht. Hij zit al die tijd in een isolatiecel op min twee.’
‘Waarom wilt u hem spreken? Als ik zo vrij mag zijn,’ zegt ze bitsig.
‘U begrijpt me verkeerd, mevrouw,’ antwoordt Sar vriendelijk. ‘Mijn orders zijn om hem naar het commissariaat van de officier van justitie te escorteren waar hij ondervraagd zal worden met betrekking tot de instorting van vorige week.’
De directrice snuift, ze is zichtbaar ontstemd, maar Sar heeft geen idee waarover dat dan wel mag zijn.
‘Wel verduiveld,’ vloekt de vrouw. ‘Dan heeft die schurk me goed in de luren gelegd. Ik hield hem voor het slachtoffer van één of andere vrouwenruzie en nu hoor ik dingen die wijzen op sabotage of erger!’
Sar voelt dat de hele zaak een verkeerde wending neemt en probeert zich er nog uit te praten, maar de directrice heeft haar intercom al geactiveerd.
‘Geef me isolatie afdeling -2 A,’ blaft ze in de intercom.
Vanuit mijn cel hoor ik niet wat er aan de balie omgeroepen wordt. De schelle, blikken stem richt zich tot mijn bewaakster aan de balie. Catherine schrikt zich een ongeluk wanneer ze de stem van de directrice herkend. Eerst prijst ze zichzelf gelukkig dat ze aan de balie zit in plaats van in mijn cel, maar wanneer ze de opdracht krijgt om me naar de ondervragingsruimte over te brengen vloekt ze binnensmonds.
‘Ik wil dat je werker nummer WO725 nu meteen uit zijn cel haalt, cipier,’ snauwt de directrice. ‘En als je bij de ondervragingsruimte bent, zeg dan tegen Laura dat ze alvast begint met de inloop procedure. Dit is geen oefening. Ik herhaal, dit is geen oefening.’
‘Ja, mevrouw,’ stamelt Catherine.
In mijn cel kijkt ze me verbijsterd aan. Haar ogen lijken wel schoteltjes, zo groot.
‘Jezus, Noah, wat heb je gedaan? Ik moet je naar de ondervragingsruimte brengen,’ hijgt ze. ‘Zouden ze misschien weten van ons stiekem geneuk? Verdomme, waarom? Ik begrijp er niks van, eerst laten ze je hier zes dagen zitten verpieteren en dan moet je plots naar daar?’
Ik sta op van mijn brits en kijk in haar verwilderde ogen. Ik begrijp er nog minder van. ‘Rustig maar, Catherine,’ fluister ik. ‘Waar heb je het over?’
Ik krijg het beurtelings warm en koud als Catherine me uitlegt hoe het er in de ondervragingsruimte aan toe gaat.
‘Waarom zou iemand mij willen ondervragen? Over wat?’
‘Over ons natuurlijk,’ roept Catherine. ‘Over wat anders? Iemand is het te weten gekomen dat wij hier alle dagen liggen te neuken! Verdomme, we zijn er gloeiend bij.’
Ik knik van nee. ‘Dat kan niet, Catherine. Als ze dat wisten hadden ze ons op heterdaad willen betrappen. Het moet iets anders zijn, maar wees gerust, ik vertel ze niets over jou. Je hebt mijn woord.’
‘Ach, je bent lief, Noah,’ zegt ze gelaten. ‘Maar je weet niet wat je zegt. Ze doen zulke vreselijke dingen…Je zult alles zeggen wat ze willen dat je zegt.’
Catherine bijt op haar lip wanneer ze me uitlevert. In haar ogen lees ik een mengeling van angst en medelijden. De beul van dienst, Laura, bekijkt me van top tot teen waarna ze haar vragende blik op Catherine richt en naar mijn slip gebaart.
‘Waarom is die werker niet naakt? Ik dacht dat hij uit een cel op min twee kwam?’
Catherine vloekt inwendig wanneer ze zich realiseert dat ze daar niet aan gedacht had. Laura ziet de verwarring op haar gezicht en lacht haar uit.
‘Aha, betrapt, meisje,’ grinnikt ze. ‘Je tronie spreekt boekdelen. Ik hoop maar dat het lekker was, want voorlopig zal er niet veel neuken meer bij zijn voor deze jongen. Maar ik weet het goed gemaakt, je mag blijven kijken als je wil.’
Het dringt tot Catherine door. Deze ondervraging heeft niets te maken met het feit dat zij en Noah seks hadden in de isolatiecel. Niemand geeft daar een bal om, zelfs Laura niet.
‘Ach, rot op, Laura,’ snauwt Catherine die het flink op haar heupen krijgt. ‘Ik blijf hier niet toekijken terwijl jij die man kapotmaakt. Ik weet niet waar hij van beschuldigd wordt, maar ik geloof er niets van.’
Ze blijft niet en ziet niet hoe ik gedwongen wordt om mijn slip uit te trekken waarna ik op een metalen schraag wordt vastgebonden. De riemen rond mijn polsen en enkels worden aangespannen tot ik me niet meer kan bewegen.
‘De elektroden op je hart en polsen zijn voor de leugendetector,’ zegt Laura. Haar stem klink kil en onpersoonlijk. Ook haar vingers voelen ijskoud aan. Dat weet ik omdat ze mijn ballen in haar hand houdt en er een ander soort elektroden op aanbrengt. Een minder ongevaarlijke soort. De dunne draden kietelen mijn naakte dij.
‘Die zijn voor als de leugendetector het niet helemaal eens is met wat je ons vertelt, nummer WO725. Dan voel je zoiets.’
Een klein klikje activeert de stroom. De pijn.
En de pijn die door mijn testikels naar binnen schiet is verschrikkelijk. Alle spieren van mijn buik trekken zich samen en ik heb het gevoel dat mijn penis en ballen in brand staan. Na de schreeuw lig ik te kreunen en te hijgen alsof ik zojuist een marathon gelopen heb.
‘Dat doet pijn, hé,’ grinnikt Laura. ‘Nu heb je een heel goede reden om ons altijd de waarheid te vertellen, nummer WO725.’
Ze kijkt naar mijn uitgestrekte lichaam, liggend op de metalen schraag, spiernaakt en bedekt met metalen plaatjes, klemmetjes, kleefband en draadjes. Dan neemt ze mijn penis in haar hand en bekijkt hem aandachtig.
‘Dus jij hebt dat frigide trutje van bewaking geneukt, werker? En ik dacht nog wel dat Catherine niet van mannen hield. Zeg, je bent flink groot geschapen, nummer WO725. Of vind je van niet?’
Ik zwijg omdat ik niet begrijp dat de vrouw werkelijk een antwoord van me verwacht.
‘Ik heb je een vraag gesteld, werker,’ snauwt Laura. ‘Goed nadenken voor je antwoord geeft en vooral…niet liegen, nummer WO725.’
‘Ja, ik heb een grote pik.’
Ze lacht me uit. Mijn beulswijf vindt het heel erg grappig. Dan begint ze me een hele resem vragen te stellen; mijn naam, mijn leeftijd, of ik Catherine geneukt heb, of het lekker was en meer van die soort dingen. De laatste vraag die ze me stelt is een gevaarlijke.
‘Vindt je mij aardig, nummer WO725?’
‘Nee.’
‘Fout antwoord,’ grijnst het beulswijf.
‘Ik heb niet gelogen,’ zeg ik zuchtend.
‘Dat weet ik, onnozele hals. Maar ik wil je nog eens horen schreeuwen.’
Het klikje duurt maar een fractie van een seconde, maar de pijn in mijn ballen zindert nog na op het moment dat de directrice binnenkomt. Er is een bewaakster bij haar en een zwarte vrouw die me bekend voorkomt.
‘Verdomme, wat is dit? Je bent die man toch niet aan het folteren,’ blaft Sar tegen Laura.
‘Folteren? Helemaal niet,’ antwoordt Laura kalm. ‘Ik volg de standaard inloop procedure, dat is alles. Ik doe dat voor u, weet u? Alles is klaar, u kunt de verdachte ondervragen. Hier hebt u een toestelletje met een schakelaar voor als u niet tevreden bent over het gegeven antwoord. Kijk, dan hoeft u enkel dit kleine hendeltje naar voren te klikken.’
Terwijl ze het zegt hoor ik het gevreesde klikje, maar deze keer laat ze de schakelaar op de aan stand staan terwijl ze glimlachend bij haar directrice gaat zitten.
Mijn geschreeuw zorgt ervoor dat Sar even verdwaasd opschrikt. Ze kijkt naar mijn kronkelende lijf en beseft meteen wat de vrouw gedaan heeft. Snel klikt ze het hendeltje naar beneden.
Mijn zucht van opluchting is zo groot, het lijkt alsof alle adem in één lange haal uit mijn longen stroomt. De pijn is ondraaglijk, tranen lopen over mijn wangen en mijn keel voelt bijna net zo heet aan als mijn teelballen.
Sar wacht even met praten tot ik terug wat kleur krijg en normaal begin te ademen. Dan buigt ze zich over me heen en begint de elektroden op mijn borst te verwijderen. Ze gespt de riemen los die mijn polsen en enkels omklemden en kijkt me vriendelijk aan.
‘Speel het spelletje mee, Noah,’ fluistert ze onhoorbaar voor de andere twee vrouwen. ‘Ik ben gekomen om je hier weg te halen.’
De directrice staat op van haar stoel en vraagt Sar wat dit te betekenen heeft. ‘Ik dacht dat u die werker wilde ondervragen, agente? Waarom maakt u hem los?’
‘Niet ik, maar de officier voor justitie wil deze werker ondervragen, mevrouw,’ antwoordt Sar koeltjes. ‘En ik geloof echt niet dat ze hem daarbij wil folteren want het betreft een hoorzitting met betrekking tot zijn ploegbaas die als de held van vorige week gehuldigd wordt. Deze man heeft geen enkel misdrijf begaan voor zover ik weet. Hij staat zelfs op een goed blaadje bij onze leidster.’
Laura bijt op haar lip. Ze voelt haar oren gloeien. ‘Hij heeft met zijn nachtwaakster geneukt, mevrouw,’ zegt ze tegen de directrice. ‘Tijdens zijn isolatiestraf nog wel.’
‘Daar kan hij niets aan doen,’ snuift Sar. ‘En dat weet je net zo goed als ik. Hij moet doen wat hem gevraagd wordt zoals alle werkers. Of ze nu in een isolatiecel zitten of niet.’
Sar kijkt van de kleefband met de elektroden rond mijn ballen naar mijn penis en trekt een meelijdend gezicht. ‘Vorige keer zag die er leuker uit, werker. Die dingetjes mag je er zelf afhalen.’
De Afrikaanse knipoogt me toe en nu pas herinner ik me haar van die keer in Ante ’s bungalow. Zij bracht Ante mijn dossier, dus ze werkt voor de geheime dienst.
‘Ik zal mijn rapport aan uw superieuren overmaken, agente,’ zegt de directrice gelaten. ‘U kunt over werker nummer WO725 beschikken en het spreekt vanzelf dat ik mijn verontschuldigingen aanbied aan mevrouw de officier.’
Mijn kleren worden gebracht en de zwarte vrouw van de geheime dienst begeleidt me naar haar huurauto. Zelf gewoon zitten is pijnlijk, maar ik ben zo moe dat ik als een blok in slaap val. Wanneer ik wakker wordt staan we stil. Voor mij strekt zich de Noordzee uit en naast me zit de negerin naar me te kijken.
‘Ze is dol op je, wist je dat?’
‘Wie, Ante?’
‘Nee, dat beulswijf dat je ballen in vuur en vlam zette,’ gromt ze. ‘Natuurlijk Ante. Wie anders? Ze zit in de problemen omwille van jou.’
‘Maar Ante is de leidster. Hoe kan dat?’
‘Al het kwaad komt uit dezelfde doos,’ zucht Sar. ‘Niet die van Pandora, maar die van Henne, dat klerewijf van arbeid en logistiek.’
‘O, die,’ stamel ik.
‘Ja, die. Komaan, we gaan naar huis,’ zegt Sar vriendelijk. ‘Ante wacht op je, ze logeert bij mij. Eén gast meer zal ook wel niet zo ’n verschil maken. En mijn naam is Sar.’
Ik beantwoord Sar ’s handdruk en lach haar toe. Maar mijn ogen lachen niet mee. ‘Naar huis, zeg je, Sar? Ik heb geen thuis, ik ben een werker. Een slaaf.’
‘Ante heeft ook geen thuis meer, kerel,’ zegt ze. ‘Misschien kunnen jullie elkanders thuis zijn?’
‘Ja, misschien geloof ik wel dat zoiets zou kunnen.’
- EINDE -
Buitengewoon origineel verhaal, geschreven 'op zijn Malachs'. Dat belooft veel erotiek, spanning en leesplezier.
Ik zie uit naar deel drie......